Topvoetballers op het ijs
Elfstedentocht 12 februari 1929
Auteur Ron Couwenhoven
De tocht van 1929 werd bij zware vorst en veel wind verreden, waardoor het één van de zwaarste Elfstedentochten ooit werd. Aan de start stonden ook vier voormalige topvoetballers als toerrijders. Ze hadden in de succesjaren '20 allemaal voor het Groningse Be Quick gespeeld en hadden ook allemaal het Nederlands Elftal gehaald. Het waren Herman Legger (2 interlands), Evert van Linge (13), Hans Tetzner (8) en Harry Rodermond (5). Zij schaatsten samen met Dirk Huizinga Bruins uit Usquert en zijn vriend Renger Bierema, die uit hetzelfde dorp kwam en, net als Dirk, ook landbouwer was. Huizinga Bruins was een voetbalbobo die in de Nederlands Elftal Commissie, de voorloper van de Technische Commissie, zat. Samen met Miel Mundt en C.A.W. Hirschmann, die al vanaf 1905 in de commissie zat, koos hij dus de spelers voor het Nederlands Elftal. Huizinga Bruins was ook betrokken bij De Corinthians, een groep topspelers van diverse clubs die internationale wedstrijden zelf organiseerde. Ze kwamen dan in actie tegen clubteams. In de dagen voor de Elfstedentocht zat het gezelschap in Brussel, maar toen Huizinga Bruins hoorde dat de Tocht was uitgeschreven sprong hij onmiddellijk in de trein richting Leeuwarden. In 1912 en 1917 had hij ook een kruisje gehaald en een Elfstedentocht wilde hij voor geen goud missen, 'want', zei hij tegen zijn vrienden, 'als ik nog eens twaalf jaar moet wachten op de volgende tocht, ben ik te oud om nog mee te doen.'
Ongetwijfeld inspireerde Huizinga Bruins zijn Groningse vrienden om ook voor de Elfstedentocht in te schrijven. Ze waren trouwens allemaal sportieve figuren die in meerdere sporten actief waren. Hans Tetzner (1898-1987) en Evert van Linge zouden in 1921 ook van start gaan in het Nederlands kampioenschap langebaan dat toen door de ijsclub Groningen werd georganiseerd. Tetzner zou zijn levenlang nauw bij de sport betrokken blijven. Hij speelde tennis en later was hij als commissaris betrokken bij het Olympisch Stadion in Amsterdam en in 1958 de eerste voorzitter van Jumping Amsterdam. Als chirurg maakte hij naam als kniespecialist. In 1936 was hij medisch begeleider van de Olympische wielerploeg in Berlijn en bij de Tour de France van 1954 die in Amsterdam startte, controleerde hij de Nederlandse renners medisch.
Een helse dag
De bobo en de voetballers kwamen na een helse dag vlak voor het sluiten van de controle om twaalf uur 's nachts in Leeuwarden aan. Harry Rodermond gaf voor de Asser Courant een uitvoerig verslag van de moordende dag die volgde. Hij sliep nauwelijks. Om half vier klopte de ober op zijn deur. Tijd om op te staan. Op weg naar De Klanderij, waar de start was, werden de deelnemers al geconfronteerd met de barbaarse omstandigheden waarmee ze deze dag afmoesten rekenen: - 18 graden Celsius en een meer dan stevige oostenwind. Diep wegdoken in hun jaskragen liepen ze snel naar het hotel.
'Wat bezielde toch die menschen die van heinde en ver gekomen waren, doktoren, advocaten, zakenmensen die met moeite een dag hadden vrij gemaakt, uitgebroken uit hun warme huizen en kantoren om zich hier bloot te gaan stellen aan weersomstandigheden die men eerder inde Poolstreken zou verwachten,' vroeg Rodermond zich af.
Oponthoud in Dokkum
Hij had zich dik ingepakt. Vier lagen wol, maar de oostenwind sneed er dwars doorheen. De voetballers en de bobo schaatsten samen door de duisternis richting Dokkum. Het ging lekker. Ze zouden zelfs met de eersten in Dokkum aangekomen zijn. 'Maar de medicus uit ons troepje moest een verband leggen bij een deelneemster die in een schaats was gevallen, waardoor een massa tochtgenoten ons voorbij gingen,' scheef Rodermond. Die medicus was Hans Tetzner.
Het oponthoud brak ze lelijk op, want in Dokkum zat er maar één controleur aan een tafeltje in een café, waardoor lange files deelnemers ontstonden. Zo werd de wedstrijd al ontregeld voordat hij goed en wel begonnen was, want ook de hardrijders schoven netjes aan voor de tafel waar de controleur hun kaarten met nauwkeurig aftekende: handtekening op de juiste plaats, tijd van aankomst netjes er bij. Zo verloren veel rijders meer dan twintig minuten, terwijl vooraan een mannen als Nico Pronk en Cor Jongert op volle kracht weer richting Leeuwarden was vertrokken. Topverslaggever Joris van den Berg zou het Elfstedenbestuur in de Nieuwe Rotterdamsche Courant onderuit de zak geven over deze organisatorische blunder.
Voor de toerrijders maakte het niet zoveel uit, hoewel de kou vernietigend was. Veel deelnemers kropen even bij de kachel, waar Rodermond zijn centimeters lange ijsbaard die aan zijn biivakmuts hing, weer verloor. Vanuit Dokkum stond de wind in de rug, maar in Harlingen begon de marteling. De ochtendzon had de ergste kou weliswaar verdreven, maar vanuit de havenstad moest er schuin tegen de wind opgeworsteld worden. In Bolsward zagen ze in de controlepost een kamer vol rijders, die allemaal op hun rug op de grond lagen. De gelagkamer was een slagveld vol rijders die hun schaatsen hadden uitgetrokken en met hun benen omhoog op tafels en het biljart zaten om zo weer wat gevoel in hun spieren te krijgen. Een jongeman, die de voetballers in Dokkum zonder muts hadden gezien, zat er een beetje trooste loos bij. Eén oor plat tegen zijn hoofd. Het andere er loodrecht van af. Bevroren oor luidde de diagnose. Zo werd Bolsward zijn eindstation.
Na Stavoren de meren over richting Sloten
Drie man van de voetballersploeg hadden kramp en er moest nog 100 kilometer worden geschaatst. Dat vergde een rustperiode van liefst driekwartier, maar het ijs na Bolsward was spiegelglad en de wind stond weer van achteren. Dus ze vlogen naar Stavoren. De oud-international schreef: 'Om kwart voor vier vertrokken we voor de tocht over de meren, want daar het oude traject door Gaasterland onder 't zand lag en niet berijdbaar was, moest over Morra, Fluessen en Heegermeer gereden worden om tenslotte over het Slotermeer naar Sloten terug te rijden, een omweg van 15 kilometer.'
Een gids had het gezelschap in Stavoren niet genomen en dat brak hen lelijk op. Halverwege het Heegermeer viel de duisternis in. 'De zon was als een rode vuurbal tot op de horizon gezonken en verlichtte de uitgestrekte ijsvlakte met een zacht rode gloed, een aanblik om nooit te vergeten. Al verder trokken we in de eenzaamheid van 't grote meer.'
Als het tempo wat dreigde te verslappen vuurden de mannen elkaar aan: 'Vooruit jongens! Come on the crew!' Want de sportsman van toen bedienden zich ook al graag van de Engelse taal. Dan werden de tanden weer op elkaar gezet en worstelden de zes koppig tegen de steeds straffer blazende bries. Het ijs werd ook slechter: bomijs! Je zakte er zo door tot op de houten. Valpartijen werden onvermijdelijk en Sloten bleef uit zicht: ze waren verdwaald. Pas toen ze door een paar andere tochtgenoten, die bekend waren met de omgeving, werden ingehaald, kwamen ze terug op het goede pad. Het was inmiddels half zeven toen er in Sloten werd afgestempeld.
Met gidsen in het donker naar IJlst en Sneek
'Geleerd als we hadden door het dwalen op 't Heegermeer voorzagen we ons van gidsen, twee telgen uit 't roemrijke schaatsenrijdersgeslacht van de Poepjes, en ik aarzel niet te verklaren, dat we tenslotte nog op tijd binnen gekomen zijn,' meldde Harry Rodermond. 'Als schippers van beroep kenden zij 't vaarwater op hun duimpje en terwijl wij niets zagen, voerden zij ons moet grote snelheid en zekerheid over het Slotermeer naar IJlst en vandaar naar Sneek, waar we om half negen aankwamen.'
Arend Poepjes was een nationale beroemdheid. Hij was één van de kampioenen van de kortebaan. Zijn broer Jacob kon daar ook prima uit de voeten. Arend had in '17 nog als gids gereden voor Pim Mulier, de man die de Elfstedentocht had verzonnen. Maar in '29 was hij er niet meer bij. Zijn familie was echter groot en had tal van prima rijders die op deze Elfstedendag hun diensten ook graag aanboden. Voor een kleine vergoeding loodsten ze rijders in het donker over het Slotermeer naar Woudsend en IJlst. 'Ze kenden het vaarwater op hun duimpje,' vertelde Rodermond. 'terwijl wij niks zagen, voerden zij ons met grote snelheid en zekerheid over het Slotermeer.'
Strompelend over slecht ijs naar Leeuwarden
In Sneek vertrokken ze rond half negen, zodat er nog drie-en-een-half uur tijd was om Leeuwarden te bereiken. Maar het ijs was slechts. Een baan was er niet te vinden. Bovendien stootte Rodermond zijn hoofd hard onder een brug. De vijf klommen over schotsen. Zwierven van links naar rechts over de baan. Op zoek naar ijs waar je nog een slag op kon maken. Het bleek niet te vinden. Ze strompelden en struikelden richting Leeuwarden. Ze kermden en vloekten.
In Leeuwarden hadden ze voor de start wel een lange stok gekocht van een lantaarnopsteker. Die kwam in deze helse uren goed van pas. Ze gebruikten hem als een bergtouw. Allemaal er aan, zodat er nog een beetje houvast was op dat vervloekte ijs dat de Elfstedencommissie hen hier voorschotelde.
'Als die heren eens gehoord hadden wat een verwensingen er aan hun adres werden geuit...,' schreef Rodermond. Toen ze eindelijk in Leeuwarden waren hoorden ze dat er een deelnemer na Sneek zwaar gevallen was en bewusteloos op het ijs was gevonden bij een temperatuur van alweer 18 graden onder nul. De voetballers haalden op dit onmogelijke traject de topatleet Jan Zeegers in die hen vertelde dat hij het hele stuk te voet had afgelegd en nog nooit zo'n geweldige lichamelijke inspanning had moeten doen.
Net op tijd in Leeuwarden
Tegen middernacht waren ze eindelijk aan de finish. Huizinga Bruins was nog een keer dodelijk vermoeid gevallen en was blijven liggen, maar de Be Quickspelers lieten hem natuurlijk niet in de steek. Ze hielpen hem overeind en sleepten hem mee naar Leeuwarden. Voor de derde keer haalde hij de eindstreep wat hem een gouden kruisje opleverde.
Wat Harry Rodermond in zijn verslag achterwege liet was de zware blessure die Evert van Linge opliep. Eén van zijn grote tenen was zo ernstig bevroren dat deze moest worden geamputeerd. Dat karweitje liet hij over aan zijn vriend Hans Tetzner die als chirurg was afgestudeerd en net als hij het felbegeerde Elfstedenkruisje in deze barre toch had veroverd. Karst Leemburg, de winnaar van deze tocht, was dus niet de enige die een teen verloor. Deze Leeuwarder kolensjouwer zou zijn teen jarenlang op sterk water bewaren, maar wat er met de teen van Van Linge gebeurde is niet bekend. Pas negentig (!) jaar na de tocht dook het verhaal over Evert's amputatie op. Frits Locher, voorzitter van de verzamelaarsclub van winterse objecten De Poolster, vertelde het in 2019. En hij kon het weten: hij was al jaren getrouwd met de jongste dochter van Hans Tetzner.
Bronvermelding
1. Verslag Harry Rodermond in de Provinciale Drentsche en Asser Courant van 16 februari 1929
2. De Corinthians jrg 6 no 8, 22-02-1929