Elfstedentocht 1963

Enquête G.Schweigmann

George Schweigmann tijdens reunie Elfstedentocht in Hindeloopen in 2013. Hij voltooide acht Elfstedentochten.
(foto Ron Couwenhoven)

Naam: George Schweigmann
Woonplaats: Huizumerlaan 38, Leeuwarden
Leeftijd: 38
Beroep: winkelier
Starttijd: 6.00 uur
Finish: 23.45 uur
Rijtijd: 17.45 uur

George Schweigmann reed vanaf 1942 alle Elfstedentochten. Hij had dus al vier kruisjes toen hij aan de tocht van 1963 begon. Bijzonder was dat hij deel uitmaakte van het bestuur van de vereniging De Friesche Elfsteden. Hij was toegetreden onder voorwaarde dat hij zelf als deelnemer kon starten en op de dag van de tocht geen bestuurstaken moest vervullen. George had een modezaak in Leeuwarden waar het in het voorgaande jaar niet zo best mee was gegaan. Bovendien lag zijn echtgenote in de kraamafdeling van het ziekenhuis van Leeuwarden. Zij was net bevallen van een baby. In latere jaren maakte Schweigmann deel uit van de vaste ploeg schaatsenrijders die zich altijd als eerste op het ijs van de Rieptsjerkerpolder waagde. Hij werd secretaris van de stichting Vrienden van het Schaatsmuseum in Hindeloopen en bleef tot op hoge leeftijd actief  in deze organisatie. In 2017, toen hij al 92 jaar was gaf hij toestemming tot de publicatie van zijn enquete aan de verzamelaarsvereniging De Poolster. In zijn enquete had hij zijn eigen Elfstedenverhaal van 1963 zeer uitvoerig beschreven, maar het laatste stukje van Oudkerk naar de Grote Wielen bij Leeuwarden ontbrak. De ontbrekende details vertelde hij in een telefonisch interview aan Ron Couwenhoven, zodat ook zijn verhaal compleet werd.

George Schweigmann (geheel rechts) behoorde jarenlang tot de eerste rijders die in Nederland op het ijs verschenen, zoals hier op 2 februari 1960 op onder gelopen land in de Rieptjerksterpolder. De anderen zijn Gjalt Terpstra, Harm Postma en Piet Venema (v.l.n.r.).

Op 18 januari 1963 vertrok hij om zes uur. Schweigmann was goed getraind en had in de week voor de tocht nog een groot deel van de Elfmerentocht gereden. Hij reed op Viking noren van Jaap Havekotte en was om 12.10 uur in Bolsward. Zes uur later passeerde hij voor de eerste keer Barthlehiem. Hij had wel een bril bij zich, maar zette deze af omdat hij steeds besloeg wat hem bij het schaatsen zeer hinderde. Bij Warns sloeg het noodlot toe. Bij een val kreeg hij een schaats in zijn knie. In een EHBO-post werd de wond gehecht, maar bij Franeker werden deze hechtingen er weer uitgehaald. Een week na afloop was hij weer volledig in orde. Net als bij andere rijders werd hij overstelpt met felicitaties. Hij kreeg ook een enorme bos bloemen van een hem onbekende bloemist. Een paar dagen voor de start had hij delen van de route verkend met een paar goede rijders. Tot Stavoren was het ijs volgens Schweigmann best te berijden, maar daarna begon de ellende. Het feit dat hij deze dag zijn vijfde Elfstedenkruisje behaalde, gaf hem een enorme positieve impuls. 'Ik had in de laatste maanden in zaken veel teleurstellingen te incasseren, maar dit gaf me weer echt zelfvertrouwen. Dit kon ik toch! De kop er voor houden!'

George Schweigmann zou ook de tochten van 1985, 1986 en 1997 voltooien. Met acht Elfstedenkruisjes is hij recordhouder.

Zijn uitvoerige, zeer gedetailleerde en ontroerende verslag luidde als volgt:

Het hoge woord is eruit: 'Vrijdag de Elfstedentocht'. Mijnheer Hoogland deelt de pers de besluitien van het Elfstedenbestuur mede en op een vraag: 'Hoe is de route te berijden' volgt de opmerking : 'Wij beperken ons tot de vraag of het ijs dik genoeg is. Hoe de kwaliteit is moet de rijder maar bepalen.'

Het is voor mij een verrassing deze beslissing want zojuist kom ik thuis van de afgelaste Elfmerentocht. Met enkele wedstrijdrijders rijden onder wie de gebroeders Venema en Hans Postma uit Leeuwarden waren  we ‘s morgens vroeg reeds in Langweer. We gingen toch een trainnigsrit maken en waren zodoende via Sneek en IJlst, Woudsend naar Sloten gereden een route van 65 km waarvan we zeker 45 km door hoge sneeuw hebben moeten baggeren. Op deze tocht hadden we zeker 20 km elfstedenroute gehad die nog onbegaanbaar was en waar we over gelopen hadden. Hoe hier over twee dagen de route langs zou moeten leek ons een niet te verwerkelijke karwei.

Toen ik ’s avonds dan ook bij mijn vrouw op kraamvisite was in het hospitaal - we hadden juist ons achtste kind gekregen, een gezonde dochter - geloofde ik persé niet in het doorgaan van deze uitgeschreven tocht.

Maar de volgende dag moest ik reeds vroeg de beslissing nemen want  om 7.30 uur was de start van de kaartenverkoop en wilde ik van het voorrecht van vlugge start die verbonden is aan de koop in de eerste uren van openstelling , moest ik direct beslissen.

Mijn trainingen de jaren door waren gebaseerd op mijn innigste wens om van de 5e elfstedentocht een wedstrijd te make. Ik wist dat het een grote beslissing was, trainde daarom jarenlang intensief-. Niet minder dan de andere kanshebbers, maar realiseerde me heel goed dat indien je de wedstrijd mee deed- 1e in uitstekende algehele conditie moest zijn- 2e dat je bewezen moest hebben dat je in het sterke veld van wedstrijdrijders je toontje mee kunt blazen. Dat wil zeggen dat je de kracht bezat om in een wedstrijd van een dergelijke allure opeens de kop eens over kan nemen.

Dien avond na die oefentocht door al die sneeuw begreep ik dat de wedstrijd voor mij op het 2e punt strandde en besloot ik voor de vijfde keer toch maar de tocht te kiezen en ik was er ineens blij om want ik wist dat ik nu met plezier zou rijden en zou genieten, hoe zwaar het ook zou worden.

De baan naar Sneek

De volgende morgen om 12 uur wilde ik nog even naar Sneek rijden over het eerste traject wat we bij donker moeten rijden. Verkennen en zien waar de baan breed, waar smal, waar goed ijs en waar .... slecht ijs ligt. Het ijs is één van die punten die je voordeel brengen aan het begin een moeilijke dag.

Maar och ja, tot aan de Boxumerdam gaat de baan. Dan niets als sneeuw en het duurt drie kwartier voor ik bij de Weidummerdam ben, een stukje waar we anders 10 minuten over rijden. Na de Weidummerdam blijkt de baan er door te zijn en tot aan Sneek.

Hier treffen we ook de burgemeester van Baanderadeel die zijn traject komt inspecteren en die verzekert me dat de rest tot Leeuwarden ook vanmiddag nog schoon komt. Ik hoop het van harte met hem, maar kan het haast niet geloven dat ze het zullen klaarspelen.

’s Avonds bel ik mijn caissière uit Weidum op, die speciaal even is gaan kijken, en deze meldde me dat er rijders langs kwamen die vertelden dat de baan er tot Leeuwarden door was. Dat gaf goede hoop, mijn waardering voor dat vele werk in die paar uren.

Ontvangst in Leeuwarden

Intussen begint Leeuwarden vol te stromen met een mengelmoes van uiteen lopend geklede jonge kerels, knapen met vol beladen rugzakken. Anderen enkel met noren over de schouder allemaal in een richting lopende naar de Beurns om zich aan te melden.

Daar stopt een volkswagen en vier grote kerels in sportuitrusting klauteren eruit, voelen zich ineens thuis tussen al die stoer uitziende mannen en aan hun ogen te zien zouden ze alvast wel willen starten.

Het is er keurig geregeld en de organisatie heeft op grote toeloop gerekend. Iedereen heeft vlug zijn startkaart en kan snel aan een logeeradres geholpen worden.De meeste proeven hier het eerste vleugje hartelijkheid en gastvrijheid als ze op hun keurig bedrukt formulier en op hun logeeradres lezen: U bent geen geld verschuldigd.

Ja, vandaag leren velen voor het eerst eens echt Friezen kennen. Friezen die in deze twee dagen ontdooien en ineens van hun allerbeste kant laten zien. Want het is waar, maar als je ineens zo’n enthousiast wildvreemde kerel te gast krijgt, die zulk een sportieve prestatie wil volbrengen moet je wel meeleven en ga je voor hem zorgen als was het je eigen zoon.

De Leeuwarders weten door ervaring wat de rijders staat te wachten. Ze weten alles over voeding en kleding en inspecteren bezorgd of de mee gebrachte uitrusting wel in  orde is. Wat een geluk dat er in Leeuwarden zo weinig hotelaccommodatie is. Al die duizenden zijn veel beter onderdak bij die meelevende meezorgende burgers. Het is niet te beschrijven hoeveel tijdens die laatste uren nog aan het broodnodige, beslist niet te ontberen attributen voor deze zware tocht worden aangevuld.

Het feit dat door de vroege start de mensen reeds een avond eerder ter plaatse zijn, is persé één van de bekoorlijke facetten van deze schaatsmarathon. Jammer dat zo velen zo laat arriveren. Zij missen veel van deze sfeer en missen vaak ook veel van de zo nodige nachtrust.

Gehaast breng ik ’s avonds nog even een bezoek aan mijn vrouw en vertel haar  mijn laatste indrukken en mijn besluit om de tocht mee te doen. Ik zie dat het haar geruststelt, want zij weet eveneens veel te goed hoe anders mijn instelling en mijn indeling van de dag moet zijn als ik met de wedstrijd mee wil doen.

Ik beloof haar vanuit iedere Elfstedenstad een telegram te sturen, zodat ze me volgen kan en in gedachten mee kan rijden. Thuis maak ik de tekst van al die telegrammen reeds klaar. Doe ze in enveloppen sluit een gulden erbij en steek ze in een apart zakje van mijn trui.

Vrijdag 18 Januari 1963

De wekker gaat reeds om 4.30 uur., Eerst een warme douche. Rustig aankleden, een bord warme pap, twee beschuiten, een banaan, een eitje en daar staat reeds mijn vriend Klaas Delgrosso, een jonge kerel - uitermate sportief, voetballen, judoka, en schaatsenrijden met volle overgave - met wie ik afgesproken heb de tocht te zullen rijden.

Op straat is het al een zenuwachtig geloop en geren, belangstellenden en rijders alles stroomt nu richting Harincmakanaal. Leeuwarden is deze dag bijzonder vroeg een levendige stad. Het zal in dit vroege uur zelfs direct de grootste verkeersopstopping geven die menigeen parten zal spelen.

Als we de garage de Boer betreden staan voor ons reeds de groep met de rode startkaarten, de eerste groep. We sluiten ons erbij aan en zien hier reeds vele bekenden. Eddy Zeegers, een lid van die oersportieve Amsterdamse familie, die je gerust midden in de zomer kan aanklampen over de Elfstedentocht. Want ze hebben hun hart er aan verpand en zijn als broers trouwe meerijders.

De gymnastiek leraar Omersloot uit Bergen aan Zee. Ik bezie jaloers zijn perfecte uitrusting, die heeft aan alles gedacht. Ik weet niet hoe goed hij getraind heeft, maar ik weet wel dat hij over uren de tocht zal volgen per koptelefoon vanuit een ziekenhuisbed, want enkele honderden meters na de start zou hij al een val maken, waarbij hij een dijbeenbreuk zal oplopen.

Ja, ongewis is zo’n tocht. Je staat er met duizenden enthousiastelingen. Iedereen is voorbereid op een hele dag schaatsen. Iedereen weet dat het zwaar zal worden. E r is zoveel overgeschreven, maar is juist dat niet een uitnodiging aan al die echte kerels die willen tonen dat ze een goed gezonde body hebben en over een goede conditie beschikken.

Hier kan iedereen zich meten. Dit is echte sport, een sport waar je niet met dertig jaar uitgeschakeld bent. Neen hoor velen boven de 40 jaar zelfs boven de 50 jaar staan hier klaar en zullen tonen dat ze even veel kans hebben als die atleet, die voetballer, die wielrenner, die hun jeugd mee hebben om een goede conditie te bezitten.

Tussen deze rijders staat een man van 50 jaar. Hij zal laat starten  en niemand zal hem ogenschijnlijk meer kans geven als de honderden om hem heen. Neen, steekt het zelfvertrouwen van deze jongeren niet erg af bij deze rustige man.

En toch zal deze man uit Den Helder al die duizenden rijders passeren - stuk voor stuk - met ijzeren energie en zich voegen bij de 69 kerels die hem uitrijden. Het zullen er maar 69 zijn van de 10.000 die nu ongeduldig staan te wachten voor de deuren open gaan en je de controle kan passeren.

Waarom maar 69 en waarom juist die, ze zijn zo verschillend van leeftijd, zo verschillend van beroep, zo verschillend van milieu.

Maar laten we verder gaan met de realiteit, want daar gaan de deuren open en de eerste tochtrijders glippen tussen de met strobalen gebarricadeerde uitgangen heen, een voor een wordt gecontroleerd, maar toch gaat het vlot, de mannen van de controle, ik herken veel leden van de atletiekvereniging Lionetas, weten en kennen de zenuwachtig stroming voor zo’n sportevenement maar al te goed en staan hun mannetje.

Naar de start

'George, hou je taai, en veel succes,' roepen ze me na. Weg ben ik al, recht vooruit door de sneeuw naast de weg. Hard lopend naar de start. Ik hoor schampere opmerkingen, van wat hebben die een haast, maar ik weet waarom ik zo ben, hier op de eerste 200 meter straat haal ik reeds 300 tot 500 rijders in. Het kost me een felle sprint maar het bespaart me 300 tot 500 kansen om te vallen nu ik deze rijders niet behoef in te halen op die nauwe baan met zo verraderlijke ijs.

Als Klaas en ik ons bij de Hoge brug van de wal naar beneden laten glijden zijn er nog maar enkelen die hun schaatsen onderbinden.

De laatste wedstrijdrijders zijn juist vertrokken en de duizenden belangstellende staan klaar om nu de tochtrijders te zien vertrekken. Wat een mensen staan daar. Het is nog nacht. Bar koud, maar ze schijnen er geen last van te hebben. Dit schouwspel willen ze niet missen. De herinnering aan die start jaren geleden drijft hen uit bed en laat hen kou trotseren ook al hebben ze geen enkele bekende die hem meerijd.

Je hoort de aanmoedigen en voelt je trots dat je mee kan doen, Ja op zo’n dag denk ik zo vaak aan de levende woorden van Coubertin, de initiatiefnemer van de opnieuw ingestelde Olympische Spelen 'het gaat niet om het winnen het gaat om het meedoen.'

Wat zou deze man genieten van zulk een evenement. Het zou zijn stoutste dromen overtreffen. Deze marathon waar 10.000 rijders aan deelnemen en waar het alleen maar gaat om het deelnemen.

We lopen vlug door op het ijs tot het eind waar de fakkels branden. De schaatsen zitten in een mum vast. Nu de klompscoeantjes nog in de opgestikte zak stoppen en weg zijn we al. Klaas is de vlugste dit keer, We hebben het vaak geoefend. Hij heeft er zin in.

Daar zetten we de eerste streken in de duisternis. We zijn alleen van start, de eerste meters van de marathon glijden onder ons weg. Bij de hoek van het Harinxma-kanaal. Daar waar de Zwette begint halen we de eerste wedstrijdrijders in. Het waren laatkomers die door de verkeersopstopping opgehouden waren.

We weten van de vorige dag dat tot de Weidummerdam ons van alles kan verrassen. Daarom zijn we voorzichtig maar het ijs is te berijden, Niet mooi maar voor we het weten zijn we er al. Geweldig, dit is een grote meevaller. Na Weidummerdam durven we sneller, gecontroleerd maar pittig. Toch is het nog menig keer struikelen. Om de beurt schieten we de sneeuw in. Het tempo wordt even vertraagd. Nee, mooi ijs is anders, maar het gaat en iedere meter is er één. We weten dat veel ijs vol 'kwalsters' ('sneeuwblaren') zit. Dus zijn we op alles gevat. We halen groepen wedstrijdrijders in. Het gaat moeilijk want de baan is maar smal maar het geeft je zelfvertrouwen. Het is net alsof je vleugels krijgt als je zo’n ploeg met armen en benen zwaaiende, heus niet voor zo’n wedstrijdcapable, rijders inhaalt.

Waar wij ons aan optrekken, wat ons stimuleert, dat geeft deze kerels juist het tegendeel. Daar zijn de tochtrijders al! Het wordt er voor hen niet gemakkelijker op, want de goede tochtrijders zullen hen allemaal willen passeren en passeren is voor beide rijders gevaarlijk op deze smalle banen en daarbij is het nog donker ook.

De Sneken Oudvaart, een kleine omlegging van de gebruikelijke route, is voor velen een straf   begrip geworden. Het was het begin een goede afspiegeling hoe de gehele tocht zou worden.

Er werd hard gemopperd op dat traject,  maar ook  vriendelijk bedankt als kleine jongens met een zaklantaarn de rijders voor een grote scheur of voor onberijdbaar ijs waarschuwden.

Doortocht in Sneek

Bij een sluisje moesten we van het ijs via een keurig stropad naar de andere kant, en daar hadden we de eerste huizen van Sneek al. Het kwam geheel anders binnen. Vlug de kaarten stempelen en verder maar weer, onder een lage brug door, midden door dat pittoreske Sneek dat nog in het donker de eerste tochtrijders begroette.

Na Sneek een heerlijke brede baan, de Geeuw,  tot IJlst een verandering na al die smalle slootjes. We halen een man in die zingend rijdt. We moeten even lachen, maar begrijpen hoe die man zich moet voelen. Hij heeft een mooie slag en geniet van dit mooie stukje ijs. We rijden even met hem op, want dit goede humeur is zo hard verwarmend en  doet zo weldadig aan na als dat gemopper voor Sneek. Prima, prima, niet de minste hinder, is mijn antwoord. Goed zo, maar wees voorzichtig hoor, is zijn goede raad.

 

Als Woudsend voor ons opdoemt merken we ineens dat alle mensen hun interesse hebben voor rijders uit de tegenovergestelde richting. Het is de kopgroep van de wedstrijd die juist daar passeert na reeds in Sloten gestempeld te hebben.

Hier en op het Slotermeer zijn dubbele banen uitgezet. Twee dagen geleden nog onmogelijk te rijden. Nu kilometers lang twee brede banen schoon geveegd.

We horen vele wedstrijdrijders mopperen over slecht ijs. Wij rijden heerlijk want we merken het grote verschil en zijn de mensen uit Sloten en Woudsend  die dit voor elkaar gekregen hebben, puur dankbaar.

In Sloten stempelen we om 8.10 uur. De duisternis hindert ons niet meer.

Midden op het Slotermeer bemerk ik dat ik vergat mijn telegram af te geven. Ik zie echter een heer en mevrouw naderen die richting Sloten lopen.

Natuurlijk zijn ze zo vriendelijk het telegram mee te nemen. Dat komt best in orde hoor. Zijn hun woorden een kwartier later krijgt mijn vrouw in het hospitaal reeds een telefoontje van de burgemeester van Sloten, want die had ik daar midden op het meer aangeklampt.

Nu berijden wij de dubbele baan en zien naast ons de talloze rijders die achter ons rijden. Een stimulerende gedachte gaat er van uit.

Na Woudsend voor de tweede maal gepasseerd te hebben slaan we af richting Heegermeer-Fluessen. De enorme ijsvlakte ligt nog in de mist gehuld. Ver kan je niet zien. Hier krijgt mijn meerijder Klaas hinder van zijn te vele bagage. Ik neem enkele dingen over. Na tien minuten blijkt hij toch een inzinking te hebben.

'Laat me maar zelf rustig door rijden,' is zijn commentaar. 'Het tempo is me iets te hoog.'

Overal langs de baan zitten wedstrijdrijders. Ze hebben te veel gegeven op de eerste kilometers en moeten dat nu verwerken.

Je merkt dat eveneens als je een groep wedstrijdrijders passeert. Niemand kan aansluit. Velen geven zich gewonnen voor het idee: 'Ik geef het op.'

De schaatsen schampen vaak uit. Het begint me te hinderen. Bij de Galamadammen, waar honderden mensen ons toejuichen, rem ik af en vraag om een smid. Ja op de brug is er één.

Als ik vraag of hij mijn schaatsen recht wil buigen blijkt dat er niets aan mankeert.

'Des te beter,' is mijn antwoord. 'Dan ligt het aan het slechte ijs. R euze bedankt hoor.' En opgewekt ga ik verder.

Ongeluk in Warns

Weer een grote ploeg rijders met verschillende tochtrijders erin vliegt voorbij. Ik er achter aan. Daar zit tempo in.  In één ruk gaat het verder tot Warns waar warme Rivella wordt aangeboden. Hier moet je van genieten. Iiedereen remt af en neemt de tijd om enkele bekertjes achterover te wippen, want gul zijn die mensen. Ze zien niet op één meer of minder.

De resterende vier kilometer naar Stavoren wordt in dezelfde groep gereden.

Om 9.55 tekenen we af, vlug het telegram afgeven en weg gaat de groep alweer.

Om ze niet te missen moet ik even aanzetten. Ben blij dat ik ze weer heb want het zijn prima temporijders.

Ineens gebeurt het, de hele morgen dacht je erom, de voorrijder slaat achteruit, heeft moeite om zich overeind te houden en auw ik heb een schop te pakken.

Hij ziet achterom: 'Sorry hoor. Hoe is het?'

 'Gaat alweer', is mijn antwoord.

Als we in Warns komen. Remt hij af en wijst me op de EHBO-post. Het is jammer, maar het moet. We reden zo lekker op met elkaar. Ja, maar bij deze EHBO-post zie ik dat het een diepe wond is. In de post staan ze klaar, de mensen van de EHBO vlug alle broeken uit het is inderdaad een diepe wond.

Er zit nog een Leeuwarder, een kennis van mij. Eveneens een goede tochtrijder. We hebben het druk met elkaar. Voor ik het besef is de wond reeds gekramd en verbonden.

Op hun vraag of ik nog verder kan twijfel ik geen moment. Natuurlijk, hinder heb ik nog niet.

Met de waarschuwing kalm aan maar weer te beginnen, stap ik gauw weer op. Ik voel me weer goed verzorgd en vol goede moed. De verwonding is ook gauw weer vergeten, omdat het me niet in het minste in mijn bewegingen belet.

Voor Molkwerum begint het iets te sneeuwen en de wind begint aan te wakkeren. Je merkt dat je wind tegen hebt. Daar zie ik ineens de zingende schaatsenrijder weer die we bij IJlst voorbij reden. Hij is nu stil.

Op mijn vraag: 'Kom ga mee', krijg ik te horen 'Nee ik houd m’n eigen tempo.'

Hij heeft kennelijk een inzinking.

Als ik in Hindelopen afstempel en verder wil rijden klopt iemand me op de schouder.

'Hoe is het been?' is z’n vraag.

Vol verwondering zie ik de man aan  maar herken ineens de dokter uit Warms die me nagereden is in z'n auto. Dit zal hij nog eens doen.

Het IJsselmeer

We moeten de dijk over. De route gaat ook dit keer via een stekje IJsselmeer. Staande op de dijk zien we het al: recht tegen de wind in, onbeschermd over die grote vlakte. Geen lichte opgave. Er worden weer groepen gevormd. Waarom niet je krachten sparen. Er staat ons vandaag nog heel wat te wachten. Er gaat een zucht van verlichting als we de dijk van Workum naderen. Er is weer een zwaar traject overwonnen.

Hier in Workum, rijdend door het dorp, worden we getrakteerd en wie het over de tocht heeft en in enkele woorden zijn mening schrijft herinnert zich dit het sterkst. Hier staan rijen schoolkinderen klaar met kleine schijfjes schoon gemaakte appel en sinaasappel Gul geven ze het weg aan die gretig toe grijpende vermoeide rijders. Dit is nu iets wat al die van buiten Friesland komende tochtrijders zo intens aangrijpt. Wat leeft die bevolking mee. Dit geeft velen enorm veel steun.

Tussen Workum en Tjekwerd tot vlak voor Bolswards gaat de route gelijk op met de weg. Velen grijpen de gelegenheid om vanuit een auto familie en bekenden te begeleiden op een stuk van het traject. Wat ze zien vanuit hun verwarmde auto’s zijn stil voortslepende groepen rijders. Ja, stil zijn die rijders. Ze hebben het moeilijk. Ieder is met zich zelf bezig. Je ziet het aan hun houding.

Hier ligt het dorpje Parrega. Elke tocht weer een moeilijk traject. Dit jaar bijzonder zwaar.

Door de dichte sneeuwhopen op de baan is rijden hier onmogelijk. Hier loop ik een eind op met Klaas Schipper, een oude wedstrijdrot die al jarenlang in elke Elfstedenwedstrijd in de voorste geleden te vinden is.  Ook nu doet hij aan de wedstrijd mee, ondanks zijn ver gevorderde leeftijd.

'Het is geen ijs voor mij' is zijn commentaar. 'Ik moet glijden kunnen.'

Toch heb ik bewondering voor deze kranige doorzetter die de wedstrijd zal uitrijden.

In Tjerkwerd staat een reclameploeg heerlijke soep uit te delen. Iedereen geniet met volle teugen van deze fijne kost en gemoed verkwikkende aanbieding.

Problemen na Bolsward

Eindelijk Bolsward in zicht de helft van de 200 km route. Dit is altijd een punt waar je een tussentijdse berekening maakt. Het is 12.05 uur. Een prachtige tijd en in deze tocht zeer zeker.

Toch gun ik me dit keer geen lange pauze want het zwaarste traject moet nog komen. En ja hoor vlak na Bolsward begint het al. Vooral in de buurt van Schettens. De baan is nog maar heel smal en de harde wind zal binnen een half uur zorgen dat niemand er meer schaatsen kan.

Dan wordt het lopen met de schaatsen onder. Een heel tijdrovende bezigheid die van veel ervaren tochtrijders het tijdschema in de war zal brengen. Gelukkig, in de buurt van Witmansen wordt het ijs weer beter te berijden.

Hier moten we even klunen en staat de melkfabriek met chocolademelk klaar. We drinken er goed van en zijn de directie uiterst dankbaar voor deze traditie. Als ik vraag: ' Waar  kan  ik bellen', meldt zich direct de vrouw van de slager. Zij zal het wel even doen. Dat kan best, want ik wil thuis alleen maar melden dat ik hier al ben. Als ik haar een gulden mee wil geven voor de kosten wimpelt ze dat resoluut af.

Vlug gaan we weer verder en groep van zeven rijders.

Vlak voor Kimswerd een controle voor tochtrijders. Er zijn maar 6 à 7 tochtrijders voor ons. Het ijs wordt beter. Toch gaat het stroever en vallen we keer op keer.

Zelf heb ik hier één van die vele inzinkingen. Je wordt ineens moe - het schaatsen kost extra moeite - terwijl het urenlang als vanzelf ging.

Even voor Harlingen sta ik even stil. Heb juist een buiteling gemaakt en zie eens even rond.

Voor me de groep die door rijdt, maar verder in de wijde omtrek geen enkele schaatsrijder te zien. Toch kan ik van hier enkele kilometers van de route overzien nergens iemand te bekennen. Is dit me een beeld voor een Elfstedentocht? Ik herinner me 1947. Toen was het precies zo.

Inzinking bij Harlingen

Harlingen is het gezellig veel mensen bij de controle. Maar weinig rijders komen voorbij.

Hier wil ik het woordje 'moe' op het telegram erbij krabbelen. Later zal blijken dat ze het weer hebben geschrapt.  Ja, ineens voel ik me moe en zou wel graag even lekker gaan zitten uitrusten. Beter is echter gewoon rustig doorrijden en proberen over deze tijdelijke moeheid heen te komen. En nergens heb ik het beter geconstateerd als hier. Als we Harlingen een kwartiertje achter ons hebben gaat het ineens weer heerlijk.  Je slag wordt weer zekerder en je voelt weer kracht in je benen.

Na veel bochtige baantjes zijn we in Franeker. Het gaat weer prima maar och wee in het gezicht van de controle val ik in een scheur. Als ik bij de controle sta merk ik door de belangstelling van een cameraman, dat mijn wonde aan de knie is opengegaan en volop bloed langs m’n broek en over m’n schoenen loopt. Ook een EHBO-post ziet een klant en komt resoluut naar me toe.

De schaatsen uit en op naar de EHBO-post die in een werkplaats van de gemeente is ingericht.

Als we er binnen komen komt een heel team in beweging een kopje koffie is het eerste wat ik krijg. Dokter Tennema haalt de los gegane kram uit mijn knie maakt de wonde schoon en legt een nieuw verband aan. Als ze horen dat ik persé van plan ben om verder te rijden, rollen ze hele lagen verbandwatten tussen de broeken ter hoogte van mijn knie. Het is een prima maatregel en opgekomen in het hoofd van één van de EHBO-sters die met een helder overleg je behandelen als een bezorgde moeder.

Wat ben ik hen hier achteraf dankbaar voor deze goede verzorging. Hierdoor had deze zware tocht voor mij geen nadelige gevolgen en was ik klaar voor de moeilijkste uren van deze barre tocht.

Door de Hel van het Noorden

Het was kwart voor drie ongeveer dat ik weer vol moed Franeker verliet om aan dat historische zware traject te beginnen. Het staat vast dat ik hem uit ga rijden deze tocht. Ik heb er nog 8/9 uur tijd voor en het zijn maar 70 kilometers.

Maar deze 70 kilometers zullen heel, heel zwaar wegen. Tot nu toe was het kinderwerk in vergelijking tot wat ons nu staat te wachten. Lang laten de moeilijkheden niet op zich wachten want direct al na enkele kilometers rijden bemerk ik een begin van sneeuwblindheid. Je ziet als door een beslagen ruit, terwijl het rondom je straal helder is. Door een hand voor een oog te houden bemerk ik dat het ene oog, veel meer hinder veroorzaakt als het andere en neem gauw een besluit. Bij de volgende EHBO-post laat ik dan ook een oog direct dichtplakken.

Het is een vreemd gezicht en doet een zware verwonding vermoeden, terwijl het op zich zo onschuldig is. Als ik dan ook verder rijd en de belangstellenden langs de baan me zien voorbij komen hoor ik telkens:  'Och kijk die man eens'.

Maar dit verband helpt me en ik kan het tranende oog sparen, hoewel het afstand bepalen nu veel moeilijker is met één oog. Het vallen is daarom veelvuldiger en ik moet twee keer een groep laten gaan en op achter komenden terugvallen.

Maar ik heb tijd genoeg en wil daarom niets forceren. In de bocht voor  Oude Leije breekt ook een slecht stuk ijs ineens één van mijn schaatsen. Als ik ze uittrek, blijkt hij geheel dubbel geslagen te zijn. Het is gauw te zien. Dit is niet meer te repareren. Ik moet aan andere schaatsen zien te komen. Lopend trek ik op het dorp af en ga bij de brug in een tentje zitten.

Aan omstanders vraag ik of iemand me ook noren kan lenen, met een grote schoenmaat.

Direct worden vele omstanders aangeklampt, en na veel vragen komt iemand met schoenmaat 46, zelf heb ik maat 47, maar met een paar sokken minder zal het misschien gaan.

Het is Dirk Sitterma die mij royaal zijn schaatsen aanbied. 'Stuur ze mij per bode maar weer terug,'zegt hij.

En wat voor menigeen het einde zou betekenen is voor mij in korte tijd weer ten goede gekeerd. Ik kan weer verder rijden. Al merk ik het niet op de eerste kilometers, toch zullen de vreemde schaatsen - een maatje te klein - mij over een paar uren gaan hinderen.

Tocht door de nacht

Het begint nu snel donker te worden en daarmede ook kouder. De extra bivakmuts, zet ik weer op over mijn gewone ijsmuts heen. Vanaf 11 uur had ik hem in mijn zak gestopt maar nu zal hij me weer goede diensten bewijzen. Ineens houdt de baan op. Het is in de buurt van Barthlehiem. Met nog twee rijders zoeken we naar een vervolg van de route.

Nergens voor ons iets te zien. Overal sneeuw om ons hen, voor ons en links en rechts van ons.

We zijn tien minuten zonder succes aan het zoeken, terwijl de wind ons om de oren blaast.

Ineens zien we sporen van riet vlak boven de sneeuw uit komen. Daar waar riet is, is de kant van de vaart en als we de rietwand maar houden zullen we wel de goede richting hebben.

Werkelijk, de speurtocht heeft nu succes, Na een eind lopen komen we op een stukje open ijs. Dan weer sneeuw en even later staan we op een geveegde baan. Heerlijk, we kunnen weer rijden en met forse streken gaat het nu op Barthlehiem aan. Hier, vlak in de buurt van Leeuwarden ligt het punt dat je tweemaal moet passeren, eenmaal naar Dokkum en eenmaal terug. Hier ook staat een tent met gratis chocolade melk en kaas, een punt dat geen enkele rijder overslaat. Je komt op adem en schept je kracht voor de laatste 12 kilometer tegenwind die je nog resten tot Dokkum.

Ontmoeting in Barthlehiem

Hier zit een jongeman naast me, op het eerste gezicht een Elfstedenrijder. (Dit is de 15-jarige scholier Wim Hartung uit Harlingen - red). Als ik op stap, sluit hij bij me aan en stelt voor om op kop te gaan rijden. Hij heeft gemerkt dat ik last heb van mijn ogen en verklaart dat hij alles prima kan onderscheiden en ik hem maar volgen moet.

Ik maak dankbaar gebruik van het aanbod en houd hem goed in het oog. Als ik ondanks zijn goede hulp toch af en toe struikel in de sneeuw blijft hij rustig op me wachten. Het wordt er niet beter op. De wind wakkert aan. De sneeuw gaat stuiven en maakt de baan iedere minuut smaller.

Op deze telkens smaller wordende baan komen met volle snelheid rijders uit Dokkum op ons af. Het gaat een paar maal goed maar als er een grote groep komt aan stuiven die door een brommer wordt bij gelicht weet ik niet beter te doen als zo snel mogelijk uit de baan te stappen. Ze schieten rakelings langs me heen in volle snelheid. Ik moet even bekomen van de schrik Mijn mederijder staat verderop rustig te wachten. Dat is sympathiek en het geeft me extra moed. Ik heb hulp. Ik ben niet alleen. Als we verder rijden komen we aan de praat en verneem ik tot mijn verbazing dat het helemaal geen Elfstedenrijder is. Het is een scholier die zo graag mee had willen doen, maar van de directeur van de school en van zijn vader geen permissie had gekregen.

Om toch de Elfstedensfeer zelf te proeven was hij in Harlingen in de route gestapt en wilde nu tot Leeuwarden meerijden. Het allermoeilijkste deel van de tocht had hij uitgekozen. Hij had het niet geweten, maar zette door want hij wilde bewijzen dat hij schaatsen kan.

Hij was nu niet een supporter langs de kant. Nee, hij wilde het zelf meemaken, mee rijden. Een betere enthousiaste voorbereiding op een eventueel latere Elfstedentocht is er niet.

Samen reden we verder. De wind gierde ons om de oren. De baan werd telkens smaller. Ja, was op enkele plaatsen reeds geheel dicht gesneeuwd. Het idee van direct na Dokkum heerlijk voor de wind te rijden bezielde ons en telkens weer spraken we elkaar er moed mee in.

Achter ons horen we ineens meerdere rijders aankomen. Een hele groep rijders schiet ons voorbij.  Ze hebben steun aan elkaar en willen de laatste kilometers van de tocht kost wat kost bij elkaar blijven.

'Kom jongens, sluit je aan,' is hun advies maar ik wil mijn eigen tempo rijden. Ik heb immers nog tijd genoeg. En wat de tijd betreft, normaler wijze had ik ook een zee van tijd, maar op deze tocht zouden uren ons door de vingers glippen.

Mijn sneeuwblindheid gaat me goed hinderen. Ik zie nog maar vaag de baan en als in een flauwe bocht van de Ee een koek-en-sopietent met licht erbij staat, schaats ik door het licht aangetrokken pardoes de tent binnen. Het is een hele consternatie en de koppen vallen om als ik daar binnen zeil.

Maar de begrijpende mensen helpen me vlug op de been en schenken me een kopje warme ranja in. Mijn begeleider komt om de hoek kijken, niet begrijpende waar ik zo plotseling gebleven was en deelt mede in de traktatie.

Het zijn mensen die voor de verdiensten een tent opgezet hebben, moeten daar wind en koude trotseren en proberen zo van de ijspret van anderen een extra centje te verdienen om deze dure winter goed door te komen.

Het zijn zulke eenvoudige mensen en daarom is het zo vanzelfsprekend dat je wilt betalen, maar daar willen zie niets van weten, neen je bent bij hen te gast als Elfstedenrijder. Zo weinig als ze bezitten, zijn ze toch trots dat ze mee kunnen doen. Begeleid door hun bemoedigende woorden gaat het verder. Wat een meeleven. Je bent niet alleen. Oondanks de duisternis. Friesland leeft met je mee.

Weer flitst een groep rijders terugkomend uit Dokkum aan ons voorbij. 'Volhouden jongens. Nog een paar kilometer' schreeuwen ze ons toe.

Die begrepen hoe wij verlangden naar Dokkum. Wat een kameraadschap klinkt er uit deze toeroep. Onmiddellijk doemen de eerste huizen van Dokkum op. Je begint weer extra gemakkelijk te rijden. Een hele zware etappe nadert zijn einde.

Wat een mensen. Wat een gezelligheid. Wat een meeleven na al die uren eenzaam zwoegen.

Je laat al die toejuichingen, die als een warme douche over je heen gaan. We gooien de armen omhoog en genieten intens. Wie zijn jullie? Wie moeten we opbellen? Hebben jullie ergens last van? Kunnen jullie nog verder?

Alles praat door elkaar heen, maar het klinkt als muziek in je oren. Je voelt medeleven. Jje moeheid valt van je af. Onze namen worden genoteerd en zullen later doorgegeven worden naar de verschillende controles. Het is precies 8 uur en ook hier menen we nog dat we een zee van tijd hebben om de tocht uit te rijden.

Ons commentaar: 'Ja al zullen we het laatste stuk moeten lopen dan komen we nog voor 12 uur binnen.' We hebben reeds begrepen dat het niet een kwestie van vlug rijden zal worden maar van uitrijden deze tocht.

Daar ons maar enkele rijders op de gehele dag zijn voorbij gereden zullen het bitter weinig zijn die de tocht zullen halen.

We willen daarom ons flink sterken daar in Dokkum en gaan daarom voor onze ogen even naar de controle de EHBO. Er wordt een infraphlil (infra rodelamp - red) op gezet. Een heerlijk gevoel. Na tien minuten behandeling verlaten we de post en maken plaats voor twee rijders die vragen of we willen wachten. (Dit zijn de wedstrijdrijder ir. G. van Staal uit Emmeloord en de tochtrijder Nienhuis uit Usquert - red). 'Nee, we rijden vast voor uit. Jullie halen ons wel in. Ons tempo ligt niet hoog,' is ons antwoord. We zijn bang om te lang te blijven zitten de spieren moeten nu in beweging blijven.

Terug naar Barthlehiem

Een paar meisjes gaan voorop rijden en brengen ons de duisternis in. Zij willen hun deel geven en aan de rand van de gemeente nemen ze met een groet afscheid. Veel effect heeft dit voorrijden niet maar het gebaar is zo bemoedigend en zo leuk.

Nu gaat het voor de wind. We gaan als vanzelf. Kracht zetten is er niet meer bij je vliegt over de baan. Tjonge, wat gaat dit heerlijk. Zo zijn we vlug thuis. Maar het laatste half uur is er veel veranderd. De baan is op tientallen plaatsen geheel dicht gewaaid. Daar waar we op de heenweg nog rijdend doorheen schoven, is het nu onmogelijk. De sneeuwbanken zijn te dik geworden. Zodoende struikelen we onophoudelijk en moeten meer energie gebruiken voor afremmen als voor schaatsen. Na zo’n 10 keer vallen en opstaan voelen we het ontmoedigende van deze valpartijen.

Eindelijk na 100 kilometer tegenwind kunnen we profiteren van de aangewakkerde storm of er is niet meer te profiteren want er valt niets meer te rijden met snelheid. Als ik op een goed moment weer neer plof op het ijs, heb ik moeite met mijn hoofd los te maken als het met het ijs in aanraking komt. Het is alsof de natte warme muts ineens vastvriest aan het ijs. Dit is vechten met de elementen. Iets waar de elfstedenrijder de gehele dag bewust mee bezig is.

Nu op dit late uur, vermoeid door meer dan 14 uur achtereen schaatse, achtervolgt door diverse pech ben ik uiterst dankbaar dat ik een  metgezel heb. Een jongeman die nog betrekkelijk fit is.

We komen enkele huizen voorbij. Er staat een vrouw op het ijs, geheel alleen in dit barre weer. 'Kunnen jullie nog verder. Willen jullie niet een boterham of koffie,' schreeuwt ze ons toe, terwijl ze op haar klompen naast ons in de sneeuw mee rent.

Wat waarderen we dit, ook weer veel meer en het gebaar als om het aangebodene, want voort willen we. Eten interesseert ons niet. Weer struikelen we over hele sneeuwophopingen en moeten hele stukken door de sneeuw baggeren. Wat een teleurstelling dat we niet heerlijk kunnen rijden, want dit kost veel tijd.

Wat duurt het lang voor we in Birdaard zijn. Met onze gedachten zijn we al  in Leeuwarden bij de finish, maar de realiteit is anders. Hier staat weer iemand die ons een zakje suikerklontjes gemengd met rozijnen in de hand duwt. Hij is de enige in Birdaard die ons ziet passeren. Niemand is meer buiten in dit gure weer.

Rijders van het ijs gehaald

Na Dokkum is ons ook nog maar één rijder tegengekomen, nadien hebben we niemand meer gezien. Later zal blijken dat overal de rijders zijn tegengehouden. Een maatregelen die vaak buiten het elfstedenbestuur om wordt gedaan, daar dit in de verantwoording ligt van het plaatselijke hoofd van de gemeente. Er schuilt heel wat teleurstelling in: tegengehouden in Harlingen, Franeker, Wier of Vrouwbuurstermolen. Want als je zover bent gekomen en dan door een sterke hand van het ijs geweerd wordt, terwijl je zelf nog met het idee schaatst 'ik haal het nog wel', dan heb je wat te verwerken. Maar ze waren onverbiddelijk en diegenen die afbonden en het op slinkse manier probeerden even verder weer op te binden worden een kilometer verder voor de tweede keer, maar nu wat strenger, weer tegengehouden.

Het was een moeilijke maatregel, maar achteraf blijkt het een zeer goede maatregel te zijn geweest. Diegene die verantwoordelijk waren voor het afsluiten van de route wisten hoe de baan er verder voor lag en dat het overgrote deel van de nu komende rijders persé de eindcontrole nooit bijtijds zouden halen.

Het is een tragisch aspect dat dit moet, maar ergens moeten nuchter denkende mensen de verantwoording aangrijpen als de rijders die bezeten van hun sportieve prestatie het nog voor de boeg leggende deel van de tocht onderschatten. Daarom zijn wij als laatste alleen in de baan en als we eindelijk in Barthlehiem aankomen staan er nog maar twee mensen te wachten die ons de richting wijzen. We horen rijders aankomen en daar zijn de twee andere uit Dokkum. Prachtig nu kunnen we gezamenlijk op Leeuwarden aan.

Er resten ons nog twaalf kilometer.  Wat een klein stukje, maar het zal het allermoeilijkste traject worden.

We duiken het bruggetje onderdoor en daar begint een tocht door hoge sneeuw tot Oudkerk.

Ik ben de enige die hier bekend is en weet hoever we moeten en het bekruipt me als ik besef dat we dit misschien geheel moeten lopen.

Het is nu 21.30 uur en er resten ons nog twee-en-een-half uur voor de controle twaalf kilometer verder op bij de Grote Wielen zal sluiten.

Normaal schaats je dit binnen een half uurtje en met deze wind zouden we nooit meer als 20 minuten werk hebben, maar nu zal het anders uitpakken.

De twee rijders die zich bij ons aansloten waren een wedstrijdrijder, allang uitgesloten van plaatsing en verdiensten van kruisje maar toch wilde hij de 200 kilometer uitrijden en de ander was een Groninger een tochtrijder, die nog vol goede moed was en overliep van goed humeur. Juist dit goede humeur en het respect voor een man, die doorzette al was hij reeds voor het kruisje uitgeschakeld gaven ons een bijzondere injectie.

Een injectie had je wel nodig, want het was stappen door de hoge sneeuw alsmaar stappen.

Stappen door de sneeuw

Na een half uurtje komen ons een echtpaar en twee meisjes tegen. Ja, we waren op de goede route. Zij hadden juist een hele groep door de sneeuw naar Oudkerk gebracht

Een kleine opmerking en ook ons willen ze wel naar Oudkerk brengen. Het is hun zoveelste keer deze avond.  Deze 2 à 3 km door hoge sneeuw.

Ik krijg een arm tot steun en ben geweldig blij, want ik voel met als 'dronkendropje'. Ik slinger over de baan door dat vele lopen op die onwennige vreemde schaatsen. Het is mijn vijfde Elfstedentocht die ik hier aan het volbrengen ben, maar wat wijkt deze tocht toch veel af van de andere. Dit is een hele bijzondere. Een half uur lang loop ik zo zwijgend en zwaar gearmd met dat meisje uit Oenkerk. Ze is maar klein en heeft  moeite genoeg om me tot steun te zijn.

Later, in de buurt van Oudkerk, komt een tweede meisje me steunen, want ik begin moe te worden van al dat gebagger door de sneeuw. Als ze hoort dat ik uit Leeuwarden kom en mijn adres opgeef blijkt dat ze tegenover ons in de winkel te staan. Wat is de wereld klein.

In Oudkerk ben ik in het café voor het eerst tijdens de hele tocht opgewarmd. We worden met gejuich ontvangen

Een damclub, in het café aanwezig, leefde geheel in Elfstedenkoorts en kreeg op hun clubavond zoveel te beleven dat er aan dammen niet meer gedacht werd.

Van Oudkerk naar de Grote Wielen

Het was inmiddels rond elf uur. Ik was doodmoe en zat versuft op een stoel. Er kwam een man naar me toe. Hij zei: 'Ik heb een Volkswagentje. Stap in. Dan ben je met een kwartiertje  op de Grote Wielen.'

Ik keek hem aan en zei: 'Je moet die grote vent daar hebben.' En ik knikte in de richting van de wedstrijdman die allang buiten de tijdslimiet was. Hij ging naar hem toe en stelde het voor.  Het was alsof het begon te donderen.

Van Staal, zo heette die rijder, schreeuwde: 'Ben je helemaal besodemietert! Denk dat ik 190 kilometer schaats om tien kilometer in een auto te zitten. Duvel op.'

Een paar mensen brachten ons over het meertje waar Oudkerk altijd zijn ijsbaan op had. We stapten weer door de sneeuw, maar de man met het Volkswagentje reed achter ons, zodat we volop licht hadden. Dat meertje heeft drie uitgangen: één naar Barthlehiem, één naar Rinsumageest en één naar de Grote Wielen. Zonder hulp en zonder het licht van de auto was het moeilijk geworden de juiste sloot te vinden. We waren dankbaar voor deze hulp.

De laatste kilometers baggerden we alleen door de hoge sneeuw. Om kwart voor twaalf waren we op de Grote Wielen. Als laatsten van de toertocht die nog op tijd waren. Ik had mijn vijfde kruisje gehaald in de zwaarste tocht die ik ooit had meegemaakt.

 

Zie ook het artikel van Ron Couwenhoven "De dag van kapelaan Nieuwenhuizen"

Bovenkant van de pagina