Elfstedentocht 1963

Enquête R.Wartena

Naam: Roel Wartena
Woonplaats: Bird 52, Grouw
Leeftijd: 24-10-39 - 23 jaar
Beroep: veehouder
Starttijd: 6.10 uur
Finish: 22.00 uur
Rijtijd: 15.50 uur

Roel Wartena begon net als zijn jongere broer Joop aan zijn eerste Elfstedentocht. Zij waren bijzonder goed voorbereid doordat zij wekenlang dagelijkse tochten rond Grouw, Eernewoude en Veenhoop maakte. Ook al sneeuwde en stormde het. De gruwelijke omstandigheden in het noorden van Friesland tijdens de tocht hadden daardoor weinig effect op beide mannen. Roel viel wel een paar keer, waarbij hij zijn duim verstuikte. Verder had hij geen problemen. De volgende dag kon hij zo weer aan het werk. Net als Joop wilde hij een kruisje halen, omdat zijn oudere broer en zus dat in 1956 ook hadden gehaald en hij toen nog te jong was om mee te doen. Hij schaatste op hoge Viking noren en kwam met Joop rond half één in Bolsward en passeerde om 17.30 uur Barthlehiem.

Hij schreef zijn verhaal aan Schweigmann ook namens zijn broer, want ze schaatsten de volle 200 kilometer samen:
We zijn ’s morgens om 5 uur vertrokken, met nog 4 andere jongens uit de omgeving. We hadden start gelegenheid tussen 10 voor tot 10 over 6. Half 6 hadden we de auto geparkeerd in de berm van het Boksummerwegje, nabij de van Harinxmabrug. We waren dus mooi tijdig bij De Boer aanwezig om de controlestrook in te leveren. Hier begon het eerste onnodige tijdverlies. Voor de ingang en in de garage stonden namelijk mensen die pas veel later aan de beurt waren om te starten. Op vertoon van onze kaarten, liet men ons met moeite door of in het geheel niet. Toch maar weer op een andere plaats proberen.

Zo stonden we dan om tien over 6 op het ijs. Over het stuk Leeuwarden-Sneek hebben we twee  uur gedaan. Dat was voor ons een uur te lang. Dit kwam niet door duister of slecht ijs, maar door de mede-tochtrijders die geen ruimte op de toch al smalle baan wilden geven. In Sneek, bij het afstempelen waren we nog met zijn drieën bijeen.  De andere twee zijn nog tot Franeker gekomen.

Na Sneek ging het zeer vlot. Naar IJlst, Sloten en Stavoren. Daarna krijgen we alles tegen de wind en toch geen bezwaar, want het ijs was zeer redelijk tot zeer goed te noemen. Toen wij in Workum aan kwamen, zei een agent die ons over de verkeersweg hielp: 'Jullie hoeven niet zo vlug te doen, want er zijn nog geen tien tochtrijders door.'

Waarop ik zei: 'Dat doet er niet toe maar wij moeten van avond weer melken.'

De agent keek ongelovig en met een gezicht van 'Nou neem dan de trein maar'.

Ook deze agent zal misschien nooit weten dat wij bij de 69 tochtrijders behoren die deze tocht volbracht hebben.

Tussen Workum en Bolsward begon het hard te waaien en de sneeuw begon te stuiven. Bij Parrega verloren wij onze laatste metgezel. Hij kreeg een inzinking.

Wij hebben gezegd: 'Niet doorrijden, want dit is niet het laatste in je leven. Je moet later weer verder.' Hij heeft toen in een tentje zitten uitrusten en gegeten en is later nog tot Vrouwenbuurstenmolen gekomen. Dat was tussen 6 en half zeven. Toen mocht hij niet verder.

We zijn met zijn tweeën verder gegaan. We hebben toen tijdschema opgesteld. We hadden toen zo gedacht ongeveer 12 uur in Bolsward. Dit is ongeveer de helft en daarbij de zes uur  die we toen onderweg waren een uur optellen, dus na Bolsward nog 7 uur en dan zijn we ongeveer om half acht ’s avonds in Leeuwarden.

De sneeuw na Bolsward
Na Bolsward op naar Harlingen begonnen we last te ondervinden van de stuifsneeuw. Ik op mijn noren kon er nog wel door heen rijden maar wanneer mijn broer dit ook zou proberen op zijn Friese noren, bleef hij steken en kwam herhaaldelijke malen te vallen. Bij Harlingen waren de banen weer sneeuwvrij door dat ze precies met de windrichting lagen. Na Wier,  zo'n kilometer of 6 voor Barthlehiem was de baan niet breder dan een klein landslootje met aan weerskanten de sneeuw meters hoog. Geen mens te zien, de zon begon te zakken, het werd kouder. We hebben elkaar eens aangekeken, maar niets gezegd. We konden niet stoppen. Moe of een inzinking hadden we niet. We waren, al klinkt het ongelooflijk, nog tamelijk fit. Maar je had geen idee van tijd of afstand van het nog te rijden stuk. Op een gegeven moment zag ik een boel grote lichten.

Ik zei: 'Kijk, daar ligt Dokkum', maar het waren auto's die op de verkeersweg rond Barthlehiem in de stuifsneeuw waren blijven steken.

Van Barthlehiem naar Dokkum v.v. was zeer goed ijs. Maar toen kwam het. Van Barthlehiem tot Oudkerk. Twee over meer stappen lopen. Een streek zetten. Weer lopen. Stukje schaatsen. Van Oudkerk tot de Grote Wielen lopen met de schaatsen onder en met zijn tweeën nog nooit eerder er geweest. Geen baan meer te zien. Duisternis om je heen. Alles wit. In de verte hier en daar een licht. Achter je in de verte hoorde je praten en ineens een zaklantaarn van andere toerrijders.

Deze haalden ons niet in of misschien werd de afstand ook nog wel groter. Wie zou het zeggen. plotseling doemde er een hoge brug op. Daar stonden weer mensen. 'Hoe ver nog,' was de eerste vraag. 'Vier, misschien drie kilometer.' Een triest antwoord. Hier ging een jongen uit de buurt mee om de weg te wijzen en voor het geval er iets mocht gebeuren. Bij de volgende hoge brug ging er een ander mee. Naar men ons vertelde was dit de laatste brug voor het einddoel en het laatste contact met mensen die op volgende toerrijders wachtten om deze over de met ongeveer 50 centimeter dikke sneeuw bedekte baan naar de kop van de Grote Wielen te brengen.

(zie ook: verslag Joop Wartena).

 

Bovenkant van de pagina