Reinier Papping, winnaar Elfstedentocht 1963
18 januari 1963, de dag van Reinier Paping (1)
Auteur Ron Couwenhoven
'Ontberingen horen er bij'
'Oh, mijnheer Paping! Ik heb toch zo’n bewondering voor u!' riep kroonprinses Beatrix in de tent achter de finish, waar dokter Carel Wiemer onmiddellijk na het einde van de wedstrijd de nieuwe nationale held Reinier Paping aan een eerste gezondheidscontrole onderwierp. De half bevroren rijder lag dampend languit uitgestrekt op een brancard, terwijl de prinses en haar moeder, koningin Juliana, hem uitvoerig feliciteerden met zijn fantastische overwinning.
Precies 10 uur en 59 minuten had hij nodig gehad om de 200 kilometer langs de elf Friese steden af te leggen. Het was een marteling geworden voor de deelnemers, maar Reinier Paping kwam er als beste uit te voorschijn met liefst 22 minuten voorsprong op Jan Uitham uit het Groningse Noorderhogebrug en Jeen van den Berg, de Elfstedenwinnaar van 1954 uit Heerenveen. Slechts 58 wedstrijdrijders zouden binnen de voorgeschreven twee uur van de winnaar binnen komen en in de uitslag worden opgenomen. Dit was geen wedstrijd meer. Dit was een slagveld.
Net als Reinier Paping werd ook Jeen van den Berg na de finish onderzocht door dr. Wiemer, die tientallen jaren lang de leiding over de gezondheidsdienst van de Elfstedentocht had. Jeen, die veel last van sneeuwblindheid had, zei laconiek tegen de Leeuwarder geneesheer: 'Zo dokter, nu mij nog even nakijken en dan morgen maar weer van start in de Elfmerentocht!'
Zijn echtgenote stond er bij en protesteerde gelijk fel: 'Ben je gek geworden. Dit is trouwens de laatste keer dat je de Elfsteden hebt gedaan. Dit kan niet meer.'
Jeen haalde zijn schouders op en zei: 'Laat mij maar even bijkomen, dan voel ik me weer kiplekker. Ik ging soms als een dronkeman over het de baan. Ik zeilde van de ene kant naar de andere en stootte talrijke keren tegen de wallekant. Maar dat weet je vooruit. Het hoort erbij. Als je deze ontberingen niet aankunt, moet je niet van start gaan.'
Al vanaf half zes ’s ochtends, toen wedstrijdleider Jan de Jong in Postuma’s Lakspuiterij op zijn fluitje had geblazen ten teken dat de twaalfde Elfstedentocht was begonnen, was het duidelijk dat dit een bijzondere dag zou worden.
Een franse verslaggever, die ooggetuige was van het vertrek, riep in extase: 'Mijn God, wat een spektakel. Zo fascinerend en zo grotesk waren de beelden van de start. Later in het jaar zou hij een ontroerend bericht in zijn blad Paris Match schrijven over de onthulling van het Elfstedenstandbeeld bij de Frieslandhal, waar steeds de namen van de winnaars in de sokkel worden gehakt. Volgens de Fransman was het beeld er neergezet ‘als een monument ter herinnering aan de rijders, die tijdens de Elfstedentocht gestorven zijn.’
Zo erg was het niet maar talrijke slachtoffers vielen er wel op die vrijdag 18 januari. Jo Weerman uit Steggerda was als eerste weg en na hem dook Roessink uit Delden de duisternis van het Zwette op. Vlak achter hem verdween Jeen van den Berg in het donker, gevolgd door de jeugdige Libbe Kerstma uit IJlst. Deze zou om kwart over zeven in zijn woonplaats van het ijs stappen met de woorden: 'Dit is moardzjen.'
'Bist net goed?' vroeg zijn mem verbouwereerd.
'Best,' zei Libbe, 'mar ik doch it net mear!'
Een dag later zou hij vanuit Sneek wel in de Elfmerentocht over 100 kilometer vertrekken, die zo mogelijk nog zwaarder was dan de Elfstedentocht en … tweede worden!
De felle noordooster wakkerde steeds meer aan. In IJlst kwam journalist Hylke Speerstra als eerst van het ruim vijfhonderdkoppige peloton door. Twintig kilometer verderop moest hij in Sloten opgeven met een bevroren oog.
Jo Weerman, de man die als eerste het Van Harinxmakanaal bij de start in Leeuwarden was opgestoven, was als één van de eersten ook weer thuis. Om acht uur stapte hij in Wolvega uit de trein: voet in het verband, slachtoffer van een zware valpartij.
De EHBO-posten bij de Dille tussen Rauwerd en Oosterwierum, een kilometer of tien na de start, hadden het razend druk met het behandelen van bevriezingsgevallen! Bevroren ogen, bevroren oren, bevroren vingers, tenen en sneeuwblindheid. Talrijke rijders meldden zich met snijwonden, doordat ze getroffen waren door de schaatsen van vallende rijders voor hen.
In Sneek gaf Jan van der Hoorn, de 37-jarige winnaar van de tocht van 1947, er de brui aan. 'Dit kan ik niet langer verantwoorden tegenover mijn vrouw en kinderen,' zei deze favoriet. Vlak voor de eerste stempelpost was ook Maus Weijnhout uit Lisse uitgevallen. In 1956 was hij één van de vijf winnaars, die geen eerste prijs ontvingen, omdat zij als vrienden-voor-het-leven hand in hand over de finish kwamen. Een revanche zat er niet in: vlak voor Sneek brak hij een schaats.
In IJlst reden nog maar vijftien rijders op kop. Henk Lamberts, een bekend rijder uit Arnhem, wankelde minuten na de passage van de koplopers de stempelpost in IJlst binnen. Sneeuwblind moest hij opgeven. Weken later had hij nog maar 70 procent van zijn gezichtsvermogen terug. Het deelnemersveld arriveerde pas 88 minuten na de start in Leeuwarden in IJlst, terwijl dertig jaar eerder de koplopers al na 64 minuten langs kwamen. Daarna was het nooit meer trager gegaan. In het peloton was al een ravage aangericht. Volkomen uit elkaar geslagen passeerden de rijders IJlst, waar het omstreeks zeven uur ook nog licht begon te sneeuwen.
In Woudsend werd de meute aangevoerd door Piet Venema. De verslaggever van de Leeuwarder Courant keek verbijsterd toe en schreef over de rijders, die zich richting Slotermeer spoedden: 'Het leek wel een stel stoottroepers, die met niets ontziende doodsverachting een mijnenveld inrende.'
In Sloten stempelde de kleine Appie Weys uit het Overijsselse Blankenham als eerste af. De eerste groep was weer wat gegroeid Er zaten nog zo’n twintig man in zijn spoor en die zouden tot Workum samen blijven. Anton Verhoeven uit het Brabantse Dussen, de grote favoriet voor de overwinning, en andere kanshebbers zoals Aad de Koning uit Purmerend en Jeen Nauta uit Grouw, die in ’56 bij de vijf eersten waren, Piet Venema, Reinier Paping, Jeen van den Berg, Jeen Wester, Veldstra uit Akkrum en de Groninger Jan Uitham bevonden zich voorin. Verder Simon Kalsbeek uit Hempens, Span uit Stiens, de gebroeders Fekkens uit Slobbega en Hof uit Tijnje, Roel Bakker uit De Wijk en Wiebe Kruithof.
Samen vochten ze zich een weg terug richting Woudsend om van daaruit het uitgetrekte Heegermeer en de Fluessen op te rijden. De groep zou nog groeien tot twintig man, voordat in Stavoren gestempeld moest worden. De 43-jarige Elfstedencrack Klaas Leffertstra was er ook bij gekomen en hij stempelde bij café Kuperus als eerste.
Pas vijf minuten na de koplopers kwam een tweede groep door met onder andere Leendert Oldekamp uit Wageningen en Klaas IJska uit Exmorra. Talloze rijders hadden het ijs al verlaten.
Na de passage van Stavoren begon de ellende pas goed. De wind draaide juist daar van het zuidwesten naar het noordoosten en begon steeds meer aan te wakkeren. Hoewel Ale en Albert Fekkens het tempo steeds opdreven vielen er geen rijders terug. In Hindeloopen stoven ze als eenden achter elkaar de kale gure vlakte van het IJsselmeer op. In Workum waren ze nog steeds samen, maar tijdens het klunen over de IJsselmeerdijk viel Paping aan. Jeen van den Berg, Jan Uitham, Anton Verhoeven en Appie Weys klampten wanhopig aan. Jeen Wester uit Eernewoude kwam hier zo hard ten val, dat hij de rest van zijn leven last zou blijven houden van pijn aan zijn stuitje. Hij moest opgeven.
Paping stempelde als eerste af en een dokter, die hem wilde onderzoeken, omdat de politie vanuit Hindeloopen per mobilofoon had gemeld dat hij gewond was, snauwde hij toe: 'Geen gezeur!'
Ook Roel Bakker kwam in Workum te vallen. Een oud vrouwtje riep: 'Dat stumper. Help dy jonge ris efkes.' Een paar mannen probeerden dat ook, maar de jonge rijder uit De Wijk was alweer overeind gekrabbeld en riep geagiteerd: 'Laat dat en donder op!' Om vijf voor elf wnakelde Bakker uiteindelijk Witmarsum binnen. 'Dit is geen schaatsen meer,' stamelde hij, waarop ook hij de pijp aan Maarten gaf.
Paping voerde tegen de wind en de opstuivende sneeuw in het tempo op de Workumer Trekvaart richting Bolsward op. Zijn vier maten konden in zijn spoor blijven, maar ook niet meer dan dat. In Parrega lagen Aad de Koning, Jan van der Meulen en één van de broers Fekkens al twee minuten achter. De rest van de kopgroep was totaal uit elkaar geslagen.
Voor Bolsward werd ook Appie Weys terug geslagen. Hij stempelde drie minuten later af dan de vier koplopers.
De beslissing viel vlak voor Witmarsum. Jan Uitham vertelde: 'Paping moest plassen en vroeg ons te wachten. We lieten het tempo zakken, maar Reinier dacht kennelijk dat we doorreden. Toen hij terug kwam ging hij er gelijk vandoor. Ik ben nog achter hem aangegaan, maar Jeen riep steeds: ‘Laat hem. Het is nog te ver. We pakken hem wel weer.’ En Jeen had de tocht tenslotte al een keer gewonnen. Ik luisterde naar hem. Dat was mijn grootste fout in deze tocht.'
Het landschap was bij Schettens en Witmarsum veranderd in een troosteloze steppe, waar wind en sneeuw vrij spel hadden. De baan was vrijwel geheel ondergestoven, maar Reinier Paping was niet meer te stoppen. Zijn voorsprong groeide met minuten. In Harlingen werd hij door een enorme mensenmassa met een ovatie ontvangen. Uitham, van den Berg en Verhoeven volgden al op twee-en-een-halve minuut.
Anton Verhoeven, die er niet voor terugdeinsde om op zijn racefiets van het Noordbrabantse Dussen naar de Amsterdamse Jaap Edenbaan te rijden om te schaatsen en dezelfde dag ook weer op zijn fietsje huiswaarts te keren, arriveerde in Harlingen met defecte schaatsen. Terwijl hij onder de Schouwburgbrug doorreed schreeuwde hij naar het publiek: 'Schaatsen, schaatsen!'
Pas acht minuten later passeerde Appie Weys, terwijl de politie in de havenstad per mobilofoon het publiek wanhopig opriep het ijs te verlaten, omdat men vreesde dat men er massaal door zou zakken. Jeen Nauta, de neef van Jeen van den Berg, passeerde als negende en lag al dertien minuten achter.
Tussen Harlingen en Franeker verrichtte Paping een wonder. Hij had in Harlingen nog een opmerkelijk fitte indruk gemaakt en zijn voortreffelijke conditie leverde hem op weg naar Frentsjer beslissende voorsprong op. Om vijf minuten over twaalf stempelde hij af en toen begon het lange wachten. Op het bolwerk stond het publiek mannetje aan mannetje. Nerveus werden horloges geraadpleegd: vier minuten, vijf minuten. Geen rijders. Zes minuten, zeven minuten! Waar bleven ze nou?
Eindelijk na negen minuten steeg er een luid gejuich op. Jeen van den Berg, Jan Uitham en Anton Verhoeven reden de oude universiteitsstad binnen. Hier kon Verhoeven eindelijk zijn schatsen wisselen. De achterstand was bij de controlepost opgelopen tot liefst tien minuten. Ap Weys had een voortreffelijke prestatie geleverd en arriveerde slechts een minuut achter de drie.
Inmiddels had het bestuur van de Elfstedenvereniging een hartstochtelijk oproep gedaan aan het publiek om sneeuw te gaan ruimen. De situatie in Friesland werd steeds alarmerender. Om twaalf uur ’s middags was de tocht al stil gelegd voor toerrijders, die Woudsend nog niet voor de tweede keer waren gepasseerd. Slechts 350 van de bijna 10.000 gestarte wedstrijd-en tochrijders zouden Harlingen bereiken.
Er stond inmiddels een felle noordooster en noord-Friesland was veranderd in een toendra, waarin hier en daar nog vaag het dak van een boerderij boven de stuifsneeuw uitstak. Van een baan was op de Blikvaart absoluut geen sprake meer. Reinier Paping besloot een eind te gaan lopen. Dat ging sneller dan schaatsen. Jeen van den Berg kreeg steeds meer last van sneeuwblindheid en kon zich slechts vooraan handhaven door zich volledig te concentreren op de zwarte-witte trui, die Uitham droeg. De Groninger had de trui van zijn zuster gekregen, die hem zelf had gebreid.
Ook Verhoeven kreeg te kampen met sneeuwblindheid. Bovendien raakte hij dodelijk vermoeid. Op de Dokkumer Ee voorbij Bartlehiem kon hij het tempo van vooral Uitham niet langer volgen en moest achterblijven. De man, die in 1956 nog tot de vijf eersten behoorde en schitterende overwinningen had behaald in wedstrijden als de Ronde van Loosdrecht en de Noorder Rondritten in Groningen, zwalkte als een dronken man over de baan. Slechts met behulp van toeschouwers slaagde hij er in Leeuwarden te bereiken, maar hij viel terug naar de 21ste plaats op meer dan een uur van de winnaar.
Paping was onbereikbaar voor zijn achtervolgers. In Dokkum nam hij even pauze. Om dertien minuten over drie plofte hij op een bankje neer, nadat hij op weg naar de tiende stad een paar keer ten val was gekomen. Een verslaggever vroeg: 'Gaat het?'
'Zeker,' zei de koploper rustig.
In Dokkum riep Jeen van den Berg tegen de verblufte omstanders bij de stempelpost: 'Weten jullie dat Paping voorrijders heeft?'
Al veel eerder op de middag waren ver voor Berlikum een aantal jongens met Paping mee gereden tot dat ze in het dorp door plaatsgenoten werden tegen gehouden. Eén van de knapen zou de wind gebroken hebben voor de koploper, maar het bestuur achtte de overtreding niet ernstig genoeg om in te grijpen.
Aan de finish wilde Jeen trouwens niets meer weten van zijn emotionele kreet in Dokkum. 'Ik heb alleen maar bewondering voor de prestatie van Reinier en gun hem de overwinning als geen ander,' zei de Fries, waarmee dit ‘incident’ definitief gesloten was.
Van den Berg en Uitham lagen in Dokkum nog steeds op negen minuten, maar zouden op de terugweg naar Leeuwarden nog eens twaalf minuten extra verliezen. Paping passeerde Bartlehiem om 15.43 uur. Daar vandaan had hij nog 46 minuten nodig om de laatste kilometers over de totaal onder gesneeuwde Ried naar de Grote Wielen af te leggen. Pas 22 minuten later arriveerde Jan Uitham als glorieuze tweede met een minuut voorsprong op Jeen van den Berg.
De winnaar had een nuchter commentaar op zijn onwaarschijnlijk prestatie. Hij zei: 'Ik voelde mij bijzonder goed en de inzinking welke, naar ik vreesde, na honderd kilometer zou komen, bleef uit. Ik reed steeds maar op kop van een groepje, dat er een gezapig gangetje inhield. Onwillekeurig verhoogde ik het tempo. Ik keek op een gegeven moment om en zag dat ik een gat van honderd meter had. Toen ben ik door gegaan.'
Zo schaatste Reinier Paping regelrecht de legende in. De bewondering was in het hele land enorm. Jan Hottentot, verslaggever van het Zaanse dagblad De Typhoon, omschreef het zo: 'Een afstand gelijk aan Amsterdam – Brussel is geen zaak van opbinden, even rondje om en naar huis met een kruisje. Het is geen familiereünie met onderweg een gevulde koek en een glaasje warme limonade. Wie niet de geestesgesteldheid bezit van een vent, die alles en alles wil geven om er te kunnen komen, wie niet de macht bezit van een Belgische hengst, kan thuis blijven. Alleen de heel groten hebben het gisteren gehaald. Zij hebben als duivels gevochten tegen de wind. Zij hebben desnoods met bebloede koppen de eindstreep gehaald. Zij zijn kerels met een onvoorstelbare moed en met een enorme wilskracht. Ik heb Paping om half vijf ’s middags zien aankomen. Wij waren meer verkleumd dan hij. Fijne stuifsneeuw vloog over de Grote Wielen. Uit die witte rimboe, dat niemandsland ver buiten Leeuwarden, dook hij op. Moe, ontzaglijk moe, maar hij was er. Reinier Paping had amper nog de kracht om de armen boven het hoofd uit te steken als groet aan de menigte. Hij kwam eenzaam uit de witte steppe, het gelaat gezwollen van de koude en de vermoeienis. Het was een ontroerende aankomst van een geweldenaar.'
Bronvermelding
Auteur van dit artikel: Ron Couwenhoven, begunstiger en (lid) van De Poolster
Dit artikel is eerder gepubliceerd in: "18 januari 1963 – De dag van de Elfstedentocht"
Dit boekje werd door Ron Couwenhoven in 2003 uitgegeven ter gelegenheid van de reünie die toen voor de Elfstedenrijders die in 1963 de tocht hadden volbracht, in Hindeloopen werd gehouden.