Van adel tot lagere stand op het ijs!
Auteur Wiebe Blauw, 2001
For the ENGLISH translation click here
Adel en Welgestelden
Op grond van de vroege teksten die beschikbaar zijn over schaatsen zou men kunnen afleiden dat het schaatsen in de beginperiode (1200-1600) vooral door leden van adellijken huize werd beoefend. Het lijkt er op dat schaatsen voor hen vooral een vorm van spel en vrijetijdsbesteding was. Het is waarschijnlijk dat de vervaardiging van schaatsen in de late middeleeuwen nog een kostbare aangelegenheid was. Alleen welgestelde burgers konden zich de toepassing van ijzer bij de bouw van hun huis veroorloven. Daar staat tegenover dat er in die periode meer geschreven werd over gezaghebbende personen dan over de gewone man, waardoor een vertekend beeld zou kunnen zijn ontstaan.
De tekst over Maria van Bourgondië die in 1481 te midden van vele Bruggenaren schaatste doet vermoeden dat er eind 15e eeuw al op grote schaal werd geschaatst. Daarbij moet worden aangetekend dat Brugge in die tijd een welvarende stad was met veel welgestelde handelaren en ambachtslieden. Dit zou kunnen betekenen dat het schaatsen vooral in een stedelijke cultuur tot groei kwam.
Van de 16e en de 17e eeuw is bekend dat het schaatsen in Nederland al door alle rangen en standen werd bedreven. Uit een beschrijving van de Spaanse kapitein Alonso Vãzguez uit het laatste kwart van de 16e eeuw blijkt dat vrouwen in het schaatsenrijden niet onder doen voor mannen: ‘...de vrouwen zijn er zeer behendig en zonder te vallen doen zij ook nog een handwerk’. Schaatsers van hogere stand reden wat vaker op afgescheiden vijvers, die meestal in particulier bezit waren.
De lagere standen
In de loop van de 18de eeuw werd het schaatsen in de Hollandse provincies meer en meer als een activiteit van de lagere stand gezien. Met name vrouwen van hogere stand werden uit zedelijkheidsoverwegingen niet meer geacht aan schaatsenrijden te doen. Dit verschijnsel doet zich in Friesland niet voor. Daar trof men op de 18e-eeuwse, openbare schaatsbanen adellijke lieden aan tussen winkeliers en landarbeiders. Een verklaring hiervoor moet eerder gezocht worden in de positie die de Friese landadel in de Friese samenleving innam, dan in de wat ruwer ogende schaatsstijl van de Friezen die eerder als onvrouwelijk zou kunnen worden bestempeld dan het Hollandse zwieren. De Hollandse adel richtte zich in de 18e eeuw vooral op de Franse elitaire mode, en de in die eeuw gehanteerde fatsoensnormen.
De vrouw op de schaats
In het buitenland heerste het beeld dat in Nederland mannen en vrouwen evenredig deelnamen aan het schaatsen. Gutsmuths haalt in 1793 de pedagoog Frank aan die stelt: ‘Het vrouwelijk geslacht vindt in Nederland kracht genoeg de kou te trotseren, terwijl onze overgevoelige meisjes achter de kachel zitten te breien.’ In de loop van de tweede helft van de 19e eeuw keren vrouwen uit de hogere stand terug op het ijs, mede door de veranderde maatschappelijke verhoudingen, waarin meer Nederlanders ruimte kregen voor eigen handelen en denken. In Amsterdam betekent de aanleg van het Vondelpark met zijn vijvers een stimulans voor vrouwen uit welgestelde kringen zich opnieuw op het ijs te bewegen.
Het modegevoelige karakter van het schaatsen kan ook worden afgeleid uit boedel inventarissen uit de 17e en 18e eeuw. In onderstaande tabel is over een aantal perioden in procenten aangegeven hoe vaak schaatsen in boedel inventarissen in de Krimpenerwaard werden aangetroffen uitgesplitst naar mannen en vrouwen.
1630 - 1670 1700 - 1729 1730 - 1764 1765 - 1795
Mannen 23 38 19 ---
Vrouwen 12 20 24 5
Het is niet geheel duidelijk hoe scherp het onderscheid gemaakt kan worden tussen schaatsen voor mannen en schaatsen voor vrouwen. Als men de percentages optelt voor de periode 1700 tot 1729 blijkt dat er in bijna 60 % van de gezinnen schaatsen aanwezig zijn. Boedel inventarissen zijn op zich al modegevoelig. Hechtte men weinig waarde aan een object dan werd dit niet in de inventaris vermeld. Zo blijkt uit de tabel dat schaatsen in het eerste kwart van de 18e eeuw populair was. In het laatste kwart van die eeuw is de populariteit van schaatsen tot een dieptepunt gezakt. Deze gegevens komen redelijk overeen met de opvatting dat schaatsen in de tweede helft van de 18e eeuw vooral een zaak van de gewone man was. In de Krimpenerwaard is de schaatsdichtheid onder boeren groter dan onder middenstanders.
Standsverschillen
De Friese onderzoeker dr. O. Postma verbaasde zich erover dat in 16e- en 17e-eeuwse boeren inboedels zo weinig schaatsen werden aangetroffen. Een verklaring kan zijn dat schaatsen in Friesland tot de dagelijkse, zij het seizoensgebonden, voorwerpen behoorden die niet waardevol genoeg waren om geïnventariseerd te worden.
De standsverschillen deden zich in Holland dus meer gelden dan in Friesland. Men mag aannemen dat deze verschillen ook van invloed waren op de schaatstypes die door de verschillende standen werden bereden. Welgestelde schaatsers wilden zich ook op het ijs onderscheiden van het gewone volk door dure schaatsen aan te schaffen of door speciale schaatsen te laten maken. Dure schaatsen waren vaak voorzien van harde houtsoorten als noten-, kersen- of mahoniehout.
Militairen
Een bijzondere groep beoefenaren vormden de militairen, die in wintertijd exercities op het ijs uitvoerden, zodat ze goed beslagen ten ijs konden komen, mochten zich vijandelijkheden voordoen. En dat was verschillende malen het geval: onder andere bij het beleg van Haarlem (1572-73) en tegen de Fransen in 1674. Exercities van soldaten zijn bekend uit de winter van 1609 op de bevroren Waddenzee en uit 1848 op de stadsgrachten in Arnhem. Deze exercities werden tot in de mobilisatiewinter van 1939-1940 gehouden. Als oefening werden voor militairen in de 19e en de 20e eeuw ook schaatstochten georganiseerd.
Bronvermelding
Het artikel 'Van adel tot lagere stand op het ijs!' is geschreven door Wiebe Blauw, begunstiger (lid) van De Poolster.
Het is eerder verschenen in zijn boek 'Van Glis tot Klapschaats' (2001)
Lees verder
Meer artikelen over de geschiedenis van het schaatsen
Alle rangen en standen op het ijs