De oudste tekst en afbeelding over schaatsen komt uit Vlaanderen, ca. 1333
Auteur Wiebe Blauw
For the ENGLISH translation click here
Geschreven teksten over of afbeeldingen van het schaatsenrijden uit de beginperiode van het schaatsen zijn schaars. De oudste tekst over schaatsen komt uit Vlaanderen. In 1511 wordt een tekst aangehaald uit 1333, waarin verslag wordt gedaan van steekspelen op de schaats in Leuven, waarbij twee zilveren schaatsen als hoofdprijs de inzet waren.
Ook de oudste afbeelding van een schaatser is afkomstig uit Vlaanderen. Het gaat om een miniatuur illustratie van een prikslee en een schaatser op de kalender van Saint Pierre van Blandigny bij Gentin. (ca 1330). De schaats die is afgebeeld vertoont overeenkomsten met de schaatsen uit de 13e eeuw die gevonden zijn in Amsterdam en Dordrecht. Ook uit de 14e eeuw is een geïllustreerde rijmkroniek bekend, waarin mensen vrolijk kolvend en schaatsend te zien zijn. In 1398 maakt graaf Albrecht van Holland, die zetelde in Den Haag, er melding van ‘te vlieghen mit ijsers aan de voeten’.
Vanaf de 15e eeuw nemen de vermeldingen van schaatsen in omvang toe. Er zijn teksten bekend over schaatsenrijden in de winters van 1464-1465 en 1465-1466. In januari 1465 krijgt het schaatsen zelfs een historische betekenis in het conflict tussen hertog Arnold van Gelre en zijn zoon Adolf. Hertog Arnold wilde zo veel mogelijk heerser blijven over het eigen rechtsgebied, terwijl zijn zoon wenste dat zijn vader zich zou onderwerpen aan de Vlaams-Bourgondische vorst. Tijdens een bezoek aan zijn vader probeerde Adolf zijn vader te overreden, maar die wist van geen wijken en Arnold verliet onverrichter zake het kasteel van zijn vader in Grave. Hertog Adolf vermoedde de aanval van zijn zoon met succes te hebben afgeslagen. ’s Avonds nadat de kasteelbrug al opgehaald was schaatste zoon Adolf toch met een paar vrienden over de gracht rond het kasteel van zijn vader en wist hij zijn vader te overmeesteren, waarmee het einde van de regeerperiode van Hertog Adolf was bezegeld. In de winter van 1465-1466 reisde de Boheemse baron Leo Rozmitalis door West- en Zuid-Europa om er steun te zoeken tegen aanvallen uit het oosten na de val van Constantinopel in 1453. In Brussel verbleef hij drie weken aan het hof van hertog Philips de Goede. Tijdens zijn verblijf heerste er een flinke ijswinter en de baron maakte tot zijn grote verbazing kennis met het schaatsenrijden. In 1481 gaf Maria van Bourgondië zich, tegen het advies van haar raadgever in, uitvoerig over aan het schaatsenrijden op de grachten in Brugge te midden van de schaatsende Bruggenaren. Uren achtereen bleef zij schaatsen. Tegen de avond maakte ze echter, mogelijk als gevolg van vermoeidheid, een ernstige val op het ijs, die haar gezondheid blijvend zou schaden. Een jaar later overleed zij.
Uit het eind van de 15e eeuw dateert de vaak genoemde afbeelding van de heilige Lidwina van Schiedam op schaatsen.
De afbeelding wordt in binnen- en buitenlandse literatuur vrijwel altijd aangehaald als bewijs van de schaats uit het einde van de 14e eeuw. De afgebeelde schaatsen geven alleen inzicht in de gebruikte schaatsen eind 15e eeuw, de tijd waarin de afbeelding werd gemaakt.
Lees ook het uitgebreide artikel over Lidwina van Schiedam van Nelly Moerman.
Een meer gedetailleerde en waarheidsgetrouwe afbeelding van de schaats vinden we bij Hiëronymus Bosch op het schilderij De verzoeking van de Heilige Antonius van circa 1490. Zijn schaatsen lijken sterk op de 13e-eeuwse schaatsen die bij archeologisch veldwerk gevonden zijn.
In de 16e en de 17e eeuw wordt het schilderen van winterlandschappen in combinatie met schaatsenrijden door Vlaamse en Nederlandse schilders als genre veelvuldig gehanteerd. Deze themakeus hangt onherroepelijk samen met het gegeven dat tussen 1550 en 1700 sprake is van een koude periode in het klimaat. Deze periode wordt ook wel aangeduid als de Kleine IJstijd. De gemiddelde wintertemperatuur lag in deze periode 1 tot 1,5 graad lager dan de huidige wintertemperatuur. Exponent van het genre met schaatsenrijders in winterlandschappen is Pieter Breughel de Oude (circa 1525-1569), die op verschillende schilderijen de gewone man schaatsend afbeeldt. Het werk van Pieter Breughel de Oude werd na zijn dood voortgezet door onder meer zijn zoon Jan Breughel de Oude (1568-1625) en Joos de Momper (1564-1635). Als de Vlaamse steden vallen voor de Spaanse overheerser (1585) vlucht een aantal kunstenaars naar de vrije Republiek in het noorden. Op die wijze kreeg de in het Noorden gewaardeerde Vlaamse schilderkunst extra invloed op de stijl en themakeus van schilders in de Republiek. Het was Hendrick Avercamp (1585-1634) die de toon zette met zijn gedetailleerde schaatstaferelen in een winters landschap in de 17e eeuw.
Door de handel op Europa en overzee ging het de Republiek in de 17e eeuw voor de wind. De schilderijen van Avercamp roepen het beeld op van een welvarende natie die zich vermaakt op het ijs.
In de 18e eeuw, toen de Kleine IJstijd inmiddels voorbij was, nam ook het winterlandschap met schaatsers als genre in de schilderkunst af. In de 19e eeuw, toen er in de kunsten sprake was van een romantisch terugverlangen naar de eens zo machtige en rijke Republiek, steeg de populariteit van de winterlandschappen weer. Schilders als Bisschop, Koekoek, Jongkind en Schelfhout hanteerden veelvuldig schaatstaferelen om een extra Hollandse dimensie te geven aan hun kunstproducten. Aan het eind van de 19e en het begin van de 20e eeuw werd het schaatsenrijden ook onderwerp van populaire illustratoren als Alb. Hahn en Joh. Braakensiek. In de loop van de 20e eeuw speelt het schaatsen in de schilderkunst geen rol meer. Het genre komt dan voornamelijk nog voor in de fotografie.
Een bijzondere vorm van beeldcultuur, waarin het schaatsen als thema naar voren kwam, waren beschilderde tegels, die zowel een praktische als decoratieve functie hadden in de aankleding binnenshuis. Deze geïllustreerde tegels met een afmeting van 13 bij 13 cm werden vanaf het einde van de 16e eeuw gebruikt voor de bekleding van met name schouwen en keukens. Regelmatig komen daarop schaatsenrijders voor. Hoewel de afbeeldingen nogal schetsmatig werden neergezet, is de vorm van de gebruikte schaatsen vaak vrij goed te herkennen. Een uitzonderlijke vorm van beeldcultuur is het damast, waarbij op linnen, zijde of katoen figuren of afbeeldingen worden ingeweven. Het werd vaak gebruikt als tafelgoed. Damastartikelen zijn kostbaar en werden alleen in hogere kringen gebruikt. Een prachtig voorbeeld van schaatstaferelen in damast is een servet van Douwe van Aylva, grietman van West-Dongeradeel en zijn vrouw Luts Juliusd. van Meckema uit 1662. Het bevat verschillende voorstellingen die te maken hebben met ijspret. Het origineel is in particulier bezit van de Abegg Stiftung, Riggisberg in Zwitserland. Een kopie ervan, die circa 1950 is nageweven door de Elias Linnenfabrieken in Eindhoven, bevindt zich in het Rijksmuseum in Amsterdam. Een ander voorbeeld van de populariteit van het schaatsen onder welgestelden vinden we in de inventaris van het 17de-eeuwse poppenhuis van Petronella de La Court (1624-1707), dat eigendom is van het Centraal Museum in Utrecht. Als echtgenote van de rijke Amsterdamse bierbrouwer Adam Oortmans gaf zij tussen 1670 en 1690 opdracht tot de vervaardiging van een poppenhuis. In de provisiekamer heeft zij een paar miniatuurschaatsen aan de wand laten plaatsen. Het poppenhuis zelf geeft de indeling en het interieur weer van een rijke familie. Blijkbaar vormden schaatsen een basisgebruiksvoorwerp in een patriciërsgezin.
In de literatuur kende het schaatsenrijden als themakeus net als in de schilderkunst in de 17de en de 19de eeuw een hoogtepunt. Nationale dichters als Bredero, Vondel en Cats roemden het schaatsenrijden in de 17de eeuw. Daarbij werd het schaatsen in verband gebracht met heroïek en liefde. De heroïek sloeg terug op militaire manoeuvres op de schaats in de strijd tegen de Spanjaarden zoals bekend bij Amsterdam (1572) en het beleg van Haarlem (1573). Het liefdesthema duidde op het schaatsenrijden als vrijetijdsbesteding, waarbij de geliefden indruk op elkaar maakten bij de uitoefening van het schaatsenrijden. In de 19de eeuw was evenals in de schilderkunst ook in de literatuur sprake van een zekere opleving van het schaatsthema. Vaderlandslievende schrijvers als Hasebroek, Beets en Bilderdijk zijn hiervan voorbeelden. In de 20ste eeuw, nadat het schaatsenrijden als sport en vrijetijdsbesteding volledig was doorgebroken, kwam het schaatsenrijden zowel in proza als poëzie veelvuldig voor.
Zowel uit de schilderkunst als uit de literatuur kan een beeld verkregen worden van het schaatsen in Nederland. Als bron voor studie van de ontwikkeling van de schaats zelf levert de schilderkunst meer informatie op dan de literatuur.
In de schilderkunst was het schaatsen regelmatig het centrale thema. Vaak zijn de schaatsen op schilderijen en prenten te herkennen. Zelden zijn de schaatsen echter zo goed afgebeeld dat men een goed beeld krijgt van het model schaats dat bereden werd. In de romanliteratuur was het schaatsen vrijwel altijd ondergeschikt aan het centrale thema van roman of novelle. In de poëzie daarentegen werd met enige regelmaat een gedicht geheel gewijd aan het schaatsen. Bij uitzondering komt men iets aan de weet over de schaats zelf. Meestal hanteerde men algemene aanduidingen voor de schaats als ijzers of houten.
Bronvermelding
Het artikel 'De oudste tekst is uit Vlaanderen, 1333' is geschreven door Wiebe Blauw, begunstiger (lid) van De Poolster.
Het is eerder verschenen in zijn boek 'Van Glis tot Klapschaats' (2001)
Lees verder
Meer artikelen over de geschiedenis van het schaatsen
Schaatsen in vroege teksten en op afbeeldingen