circa 1264

De oudste verwijzing naar het schaatsen in de Nederlandse literatuur

Auteur Niko Mulder


Hy leerde my op den yse gaen

Lopen ende stille staen

Jacob van Maerlant – Historie van Troyen, circa 1264
Versregels 6396-6397
Handschrift-Wissen, circa 1470-1480, omgeving Kleef
Brussel, Koninklijke Bibliotheek Albert I, IV 927

 

Schaatsenrijden, zonder twijfel
Jacob Verdam, een van de samenstellers van het Middelnederlands Woordenboek, besprak bovenstaande versregels tijdens zijn lezing ‘Over het woord schaats’ in 1907:

Op de andere plaats bij Maerlant … waar Achilles de opvoeding beschrijft, die hij van den Centaur Chiron ontving, en waartoe
ook behoorde, dat hij hem leerde

          op den yse gaen,

Lopen ende stille staen,

waarmede zonder twijfel de kunst van schaatsenrijden wordt bedoeld, geschilderd in de volgende trekken: op het ijs loopen met de gewone snelheid van een schaatsenrijder, hard rijden en plotseling zijne vaart inhouden.


Verdam achtte het niet aannemelijk dat met de aangehaalde passage het leren lopen van een kind wordt bedoeld. En onderstreepte die opvatting met: ‘stil staan op het ijs behoeft men geen sterveling, hoe jong ook, te leeren.

Schaatsbeweging anno 1264
Verdam vergeleek ‘op den yse gaen’ dus met rustig schaatsen, ‘lopen’ met flink doorrijden en ‘stille staen’ met remmen.

Daarbij kan iedereen zich wel iets voorstellen. Verdam had misschien Jaap Eden nog voor ogen en wij Sven Kramer. We zijn nou eenmaal snel geneigd tot een invulling met eigentijdse beelden, maar dat is een valkuil die we beter kunnen ontwijken. Hoe zag de schaatsbeweging er dan wel uit in het jaar 1264?

Vooral uit het gebruik van het werkwoord ‘lopen’ kunnen we opmaken dat er niet langer werd afgezet met een prikstok, zoals dat bij glissen (glijbotten) eeuwenlang het geval was geweest. Dat betekent echter niet zonder meer dat er al met een zijwaartse afzet werd gereden. Naar mijn idee ligt een geleidelijke overgang van de afzet met een prikstok naar de schaatsslag meer voor de hand.

Zoals we wellicht weten uit eigen ervaring is zijwaarts afzetten om vooruit te komen op het ijs een nogal tegennatuurlijke beweging. Die kan mogelijk al in een vroeg stadium bij toeval zijn ontdekt, maar erg waarschijnlijk is dat niet. Het zou de opvolger van het archetype, de vroegste ijzeren glijder, namelijk volstrekt overbodig hebben gemaakt. Die opvolger, de zogenaamde prikschaats, had een afzetpunt bovenaan de hals.

Schaats met prikpunt
Binnenhof, Den Haag,
c. 1350-1450
Foto: © Afd. Archeologie Gemeente Den Haag

 

Die prikpunt maakte de prikstok overbodig, want er kon voorwaarts mee worden afgezet. Recht vooruit dus, om vervolgens op de andere schaats een stukje te kunnen glijden en tegelijkertijd het afzetbeen weer bij te halen. Een soort ‘schaatslopen’, enigszins vergelijkbaar de beweging van een kunstrijder die afzet met de kartels op de hals van de schaats. Deze techniek - sommigen hadden hem halverwege de 16e eeuw nog altijd niet afgeleerd - moet er ongeveer hebben uitgezien zoals hier afgebeeld op een detail van een gravure van Maarten van Heemskerck.

Lopen op trippen
Olaf Goubitz
Stepping through Time (2001), p. 256
Voorwaartse afzet op schaatsen, hier zonder afzetpunt
Winter, detail
Maarten van Heemskerck, 1563
Rijksmuseum Amsterdam
RP-P-1967-771

Mensen uit de betere kringen waren, vanwege de klossen onder hun trippen, al redelijk vertrouwd met zo’n vooroverhellende manier van bewegen. Maar om op glad ijs, op één been en zonder prikstok je evenwicht te vinden op een ijzer van nog geen centimeter breed, was natuurlijk een heel ander verhaal. Hoe harder je ging, hoe beter de balans, dat zal toen niet anders zijn geweest dan tegenwoordig, maar hoe remde je vervolgens weer af? Niet door na een kwartslag draai met het lichaam de beide schaatsen parallel aan elkaar schuin op de rijrichting te plaatsen. Die techniek ontstond pas laat. Vermoedelijk ook niet door te ‘krissen’, dat wil zeggen: afremmen op de achterkant van de ijzers door de tenen op te lichten. Dat lag niet zo voor de hand met ijzers die tot onder de hak van de voetstapel doorliepen. Vermoedelijk minderde men vaart door de prikpunt over het ijs te slepen. Dat zal nog niet zo eenvoudig zijn geweest en waarschijnlijk hebben geleid tot allerlei vreemde capriolen. Net als ‘lopen’, moest je ‘stille staen’ op het ijs daarom echt even leren voordat je het onder de knie had.

De prikschaats is in de tijdlijn ‘Modelontwikkeling van de schaats’ gedateerd van 1300 tot 1500. Als we Maerlant goed begrijpen kan de gebruiksperiode van dit model zo’n veertig jaar vroeger worden gesteld.

Vrije vertaling
Jacob Verdam wees er in 1907 al op dat Jacob van Maerlant met de aangehaalde versregels nogal afweek van zijn Latijnse bron, de Achilleis van Papinius Statius (Napels, 1e eeuw na Christus).

Hy leerde my op den yse gaen, Lopen ende stille staen blijkt een zeer vrije vertaling van:

saepe etiam primo fluvii torpore iubebar
ire supra glaciemque levi non frangere planta

Regels die zich laten vertalen als:

Dikwijls ook werd me opgedragen bij de eerste verstijving van het water

het ijs op te gaan, met lichte tred, om het niet te breken.

In plaats daarvan komt Maerlant met zijn verwijzing naar het schaatsen. Hiermee bracht hij volgens Verdam een ‘locale kleur’ aan. Hij bedoelde hiermee dat de schrijver de vertaling eigentijds inkleurde om aan te sluiten bij de belevingswereld van zijn lezers. Dat waren overigens niet de eersten de besten …

Hooggeplaatste opdrachtgevers
Frits van Oostrom heeft in Maerlants wereld meer dan aannemelijk gemaakt dat Maerlants vroege werken tussen 1257 en 1267 min of meer op het lijf zijn geschreven van de toekomstige graaf Floris V. Maerlants belangrijkste lezers waren dan ook zijn adellijke opdrachtgevers op Voorne, Aleide van Avesnes voorop. Aleide was de tante en pleegmoeder van de jonge Floris, wiens vader, Roomskoning Willem II, in 1256 door de Westfriezen was vermoord. Een terugkerend thema in Maerlants boeken uit deze periode is steeds opnieuw de jonge koningszoon die vanuit een onvoordelige situatie zijn positie als vorst moet veroveren en de oneervolle dood van zijn vader moet wreken. Een opzet die naadloos aansloot op Floris V.

Couleur locale: toernooiveld en ijsbaan
Jacob van Maerlant voorzag de klassieke bronnen die hij bewerkte zoals gezegd zo nu en dan van een middeleeuws tintje, zodat lezers en toehoorders zich makkelijker konden identificeren met de gebeurtenissen die hij beschreef. Het steekspel bijvoorbeeld, een typisch middeleeuws tijdverdrijf waarbij ridders te paard met schild en lans in de hand op elkaar inreden, kwam in de Achilleis uiteraard nog niet voor, maar werd door Maerlant bewust aan de Historie van Troyen toegevoegd.

    Ende hoe men oec joesteert mit perden

Dat ‘joesteren’ was net als het schaatsen - volgens Maerlant dus - één van de dingen die Achilles van Chiron zou hebben geleerd. Het sloot vast goed aan bij de beleving van een negenjarig joch wiens oom en voogd nog geen vijf jaar eerder op het toernooiveld het leven had gelaten, en die samen met zijn Henegouwse neefjes en een paar Zeeuwse gravenzoontjes werd klaargestoomd voor het harde bestaan van krijgsman.

Ook het ‘schaatslopen’ moet de jonge Florens vrijwel zeker hebben gekend, vermoedelijk zelfs uit eigen ervaring. Waarom anders zou Maerlant zijn afgeweken van zijn bron en de ijsscène in het verhaal van Achilles hebben verweven? Waarschijnlijk was hij met die passage zelfs razend actueel en knipoogde hij naar de winter van 1262-1263. Toen moet het ook op Voorne pittig koud zijn geweest. Aan de overkant van de Noordzee vroor het rond de Kerst in ieder geval drie weken lang zo hard, dat ze in Londen met paard en al over de Theems gingen ...

Authentieke tekst?
Het enige exemplaar van Historie van Troyen, waarin de beschrijving van Achilles’ leertijd bij Chiron is overgeleverd, is het Wissense handschrift. Het dateert uit circa 1470-1480 en op grond van het taalgebruik in deze bewerking zijn er aanwijzingen dat het tot stand is gekomen in de omgeving van het slot Wissen, tussen Kleef en Geldern in Duitsland, een gebied dat destijds nog deel uitmaakte van het hertogdom Gelre.

Het oorspronkelijke werk van Maerlant was toen al ruim twee eeuwen in omloop en werd in deze Wissense bewerking sterk aangepast door de afschrijver (kopiist).

Of dit ook geldt voor de ijsscène valt moeilijk te zeggen. Enerzijds zou in dat geval vermoedelijk de omschrijving ‘riden op het ys’, zijn gebruikt, in de late Middeleeuwen de gebruikelijke benaming voor het schaatsen. Anderzijds kan het woord ‘lopen’ juist duiden op een oostelijke invloed. Waar wij in het Nederlands op de schaats zijn gaan ‘rijden’, heeft het Duits ‘lopen’ aangehouden, zoals blijkt uit de woorden ‘Eislauf’ en ‘Schlittschuhlaufen’.

Jacob Verdam, kenner bij uitstek van de Wissense codex, had geen enkele twijfel over de authenticiteit van de versregels die Maerlant aan het schaatsen wijdde. Een geruststellende gedachte om ons aan vast te houden ...

 

Niko Mulder

4 december 2016

Wil je reageren op dit artikel? Mail naar redactie@schaatshistorie.nl of nikomulder53@gmail.com

 

Bronvermelding

Dit is een artikel van Niko Mulder, begunstiger (lid) van de stichting De Poolster.
De inhoud van bovenstaand artikel mag zonder schriftelijke toestemming van Niko Mulder niet worden gebruikt voor andere publicaties (red.)

Gebruikte bronnen:
1. Jacob Verdam – Over het woord schaats, in: Bijdragen en Mededeelingen Akademie van Wetenschappen (1907), p. 368

2. Peter van Heusden - Diplomatische uitgave van vers 6001 t/m vers 9000 van de Historie van Troje (internet; update januari 2004)

3. Ludo Jongen – Van Achilles tellen langhe (1988), p. 146 (‘joesteren’)

4. Frits van Oostrom – Maerlants wereld (1996), p. 107; 113-134

5. Jan Buisman – Duizend jaar weer, wind en water in de lage landen, dl. I (1995), p. 497

6. Niko Mulder – Ten IJse 2 – Schaatsles voor graaf Floris, in: Kouwe Drukte 34, december 2008, p. 18-23

Met dank aan Fred Groot voor de vertaling van de versregels van Statius.

Bovenkant van de pagina