1266 of kort daarna
Yserine scoen – toch niet de oudste benaming voor schaatsen?
Auteur Niko Mulder
Al haddic ane twee yserine scoen1,
In mochte di niet ontwenden
Jacob van Maerlant – Tweede Martijn
Versregels 50-51
1266 of kort daarop, Damme (bij Brugge)
1 De benaming yserine scoen is afkomstig uit:
Jacob van Maerlant's strophische gedichten. Nieuwe bewerking der uitgave van Franck en Verdam door J. Verdam en P. Leendertz Jr. (Leiden, 1918), blz. 1–84.
In een zestal overgeleverde handschriften uit de periode 1375-1500 komen diverse schrijfwijzen voor: II yserine scoen, twe yseren scoen, twee yseren schoen, II yseren scoen, twe yserin scoen en ij. yseren scoen. Een vroege druk uit 1496 heeft twee yseren schoen.
Geen ontsnappen aan
Deze versregels van Jacob van Maerlant zijn afkomstig uit Dander Martijn. De Tweede Martijn is een dialoog tussen Jacop uit Damme, de voorhaven van Brugge en woonplaats van de schrijver, en zijn vriend Martijn uit Utrecht.
Jacop dringt er op aan om hun eerdere gesprek uit de Wapene Martijn te vervolgen. Voor Martijn hoeft dat niet zo nodig, maar hij weet donders goed dat hij niet zo makkelijk van zijn vasthoudende makker afkomt en verzucht:
Al had ik twee ijzeren schoenen aan,
Ik zou je niet kunnen ontlopen.
In dit artikel trekken we na wat er onder yserine scoen kan worden begrepen.
Een paar schaatsen
Jacob Verdam, de ‘ontdekker’ van de schaatsles in de Historie van Troyen, legde tijdens zijn lezing voor de Akademie van Wetenschappen in 1907 het verband tussen ‘twee iserine scoen’ en een paar schaatsen. Hij kon geen ander schoeisel bedenken dat iemand ‘eene zekere mate van vlugheid verleent en daardoor kans om aan iemand te ontkomen’.
In een voetnoot voegde hij daar aan toe dat ‘iserine scoe’ weliswaar ook ‘met ijzer beslagen schoen’ en dus ‘stevige schoen’ zou kunnen betekenen, maar dat vond hij vanwege de samenhang niet aannemelijk.
Met die samenhang zal hij geen winterse context voor ogen hebben gehad, want in het gedicht valt er geen kou of ijs te bekennen. Hij doelde kennelijk op de voor Martijn vereiste snelheid om aan Jacop te kunnen ontsnappen.
‘Iserine scoe’ komt over als een nogal primitieve benaming voor ‘schaats’, maar volgens Verdam lag het juist voor de hand dat men ‘allereerst zijn toevlucht nam tot deze of eene dergelijke omschrijving’ om een naam te geven aan het voorwerp.
Toch was hij er niet 100 % van overtuigd dat hij goed zat met zijn verklaring. In zijn ‘eigen’ Middelnederlands woordenboek liet hij ruimte voor twijfel: bij het lemma ‘Iserine schoe’ staat de kanttekening ‘hoogstwaarschijnlijk eene omschrijving voor schaats’.
Hoewel ik zijn opvatting aanvankelijk enthousiast heb omarmd, ben ik uiteindelijk gaan twijfelen aan Verdams interpretatie van de ijzeren schoenen. Ging dat lopen op schaatsen destijds echt zo rap? Het was toen vermoedelijk nog slechts een glijdende of steppende beweging zonder zijwaartse afzet. Sprak de betrekkelijke snelheid van zo’n nieuwerwetse ‘schaatsloper’ desondanks zo tot de verbeelding dat Maerlant meer gebruikelijke alternatieven om een snelle vlucht te beschrijven terzijde schoof? Of had hij misschien een geheel ander soort ijzers in gedachten?
Een breed begrip
Het begrip ijzeren schoen had meerdere betekenissen, die vaak ver afstaan van de schaats. De onderkant van palen of sluisdeuren kon zijn voorzien van een ijzeren schoen, een ijzeren omhulsel ter bescherming. Zo toont Luit van der Tuuk in Dorestad onthuld een foto van een 'ijzeren schoen' die om het houten blad van een schop kon worden bevestigd om slijtage van het hout te voorkomen.
IJssporen
Volgens Vegetius hadden Romeinse soldaten ijzeren schoenen, waarmee hij waarschijnlijk bedoelde dat de zolen van hun schoenen waren bekleed met hoefijzerachtig beslag. Wij zouden het ijssporen noemen.
Stijgbeugels
Hoe kon je je als middeleeuwer sneller uit de voeten maken dan op de rug van een paard in volle galop? Geef die overweging de vrije teugel en je komt bijna als vanzelfsprekend uit bij de vraag of Maerlant wellicht stijgbeugels bedoelde met yserine scoen. Met zijn omschrijving sluit hij in ieder geval opvallend nauw aan bij voetiser, het Middelnederlandse woord voor dat voorwerp.
Maerlant had zichzelf in dit strofische gedicht een heel strak rijmschema opgelegd. In het vers met yserine scoen moesten alle regels eindigen op ‘enden’ of ‘oen’. Woorden als iser, ors (ros) of peerd kon hij als slotwoord van een versregel dus niet gebruiken. Redde hij zich er uit met een dichterlijke inval: de goed rijmende ijzeren schoenen?
Als we de frase op die manier interpreteren zegt Martijn letterlijk:
Al had ik twee stijgbeugels aan (mijn voeten)
waarmee hij bedoelt:
Al bereed ik een paard
Dan nog zou ik je niet kunnen ontlopen
Middeleeuwse lezers zullen de beeldspraak makkelijk hebben begrepen. Toch beschikken we over een kandidaat met betere papieren voor de betekenis van yserine scoen.
Hoefijzers
Een paard zónder ruiter loopt nóg harder. Vanuit die gedachte dringt zich een andere verklaring op voor yserine scoen. Kan het zijn dat Maerlant er hoefijzers mee bedoelde? We hoeven iser, in zijn tijd het meest gebruikelijke woord voor paardenbeslag, en het Engelse horseshoe slechts te combineren om die optie al een stuk aannemelijker te maken.
Zo’n kleine vijf eeuwen later duidde de dichter Jacob Westerbaen hoefijzers nog altijd aan met ‘ysre schoenen’:
Vrij vertaald:
Ook kreeg ik van de smid
Geen rekening voor hoefijzers,
Evenmin voor het aanscherpen van kalkoenen2
Waarop je vast en zeker gaat
Als het glad is op straat
2 kalkoenen zijn scherpgepunte bouten die in het hoefijzer worden geschroefd om uitglijden te voorkomen; Westerbaen geeft met deze regels aan dat hij voor zijn duiven (zijn 'Venus-paerden') minder kosten hoeft te maken dan voor echte paarden.
De Thessaliërs uit Griekenland zouden de uitvinders van de ijzeren schoenen voor paarden zijn, vermeldt een kinderboek uit 1795.
Terug naar de versregels van Jacob van Maerlant. Met yserine scoen zegt Martijn dus eigenlijk:
Al had ik twee hoefijzers aan
en bedoelt daarmee:
Al was ik (zo snel als) een paard
Ik zou je niet kunnen ontlopen
Illusie armer?
Met stijgbeugels in plaats van schaatsen zijn we, als liefhebbers van een smeuïg stukje schaatsgeschiedenis, een illusie armer.
Als we hoefijzers aanhouden als verklaring, is het woordje ‘twee’ in de bewuste versregel wellicht een strohalm. Om de vergelijking met de snelheid van een paard te maken, had Maerlant kunnen volstaan met yserine scoen, zonder voorafgaand telwoord. Koos hij voor ‘twee’ omdat tóch een paar schaatsen in gedachten had? Of gaf hij Martijn twee hoefijzers omdat hij nu eenmaal geen viervoeter was?
Reacties op dit artikel en het geschetste dilemma zijn van harte welkom.
Niko Mulder
16 december 2016; bijgewerkt: 6 september 2022; 13 oktober 2024
redactie@schaatshistorie.nl of nikomulder53@gmail.com
Bronvermelding
Dit is een artikel van Niko Mulder, begunstiger (lid) van de stichting De Poolster.
De inhoud van bovenstaand artikel mag zonder schriftelijke toestemming van Niko Mulder niet worden gebruikt voor andere publicaties (red.)
Gebruikte bronnen:
1. Jacob Verdam – Over het woord schaats, in: Bijdragen en Mededeelingen Akademie van Wetenschappen (1907), p. 367-368
2. J. Verdam & P. Leendertz (ed.), Jacob van Maerlant’s Strophische Gedichten. Leiden 1918
3. Middelnederlands Woordenboek op de site Geïntegreerde Taal Bank
4. Th. Mertens - Den anderen merten / synoptische archiefeditie van Jacob van Maerlant’s tweede Martijn, 1978
5. Sofie Moors - Een bijzondere Brabantse tekstgetuige van de Martijntrilogie van Jacob van Maerlant / De fragmenten Lyon, Bibliothèque municipale, ms 6848, in: Queeste – Volume 29, Issue 1, 2022. Online geraadpleegd 11 oktober 2024
6. Diederichs - Prent-Bijbel enz., 1845, p. 493 (ijzeren schoenen volgens Vegetius)
7. Jacob Westerbaen, Gedichten, III. Mengel-dichten, 1657, p. 481
8. Kaal - Leerzaam letterhof voor de Nederlandsche jeugd, 1795, p. 90-91 (ijzeren schoenen van de Thessaliërs)
9. Niko Mulder – Ten IJse 2 – Schaatsles voor graaf Floris, in: Kouwe Drukte 34, december 2008, p. 19
10. Luit van der Tuuk - Dorestad onthuld, 2024, p. 203 (foto ijzeren schoen voor een houten schop)
Illustraties:
1. Jacob van Maerlant, miniatuur in de Spieghel Historiael (ca. 1325-1335) – Wikipedia
2. Cod.poet.et.phil.fol.22, f. 119r (Comburgse handschrift). Wurtemburgse Bibliothek, Stuttgart, Duitsland. Uitsnede.
3. Jacob Westerbaen, Gedichten I, 1672, p. 475. Uitsnede.
4. Stijgbeugel (12e-13e eeuw), middeleeuws erf hoek Prijsseweg - Laan naar Parijsch, Culemborg - Culemborgse Courant 30 sept. 2015
5. Hoefijzer (1275-1350), ruïne van Brederode, Santpoort - Huis van Hilde
6. Prikschaats (c. 1350-1450) Binnenhof, Den Haag, Foto: © Afd. Archeologie Gemeente Den Haag