Claes Arisz Caescoper (1650-1729) en de Twaalf Stedentocht
Uit zijn dagboek
Auteur: Ron Couwenhoven
De vierde januari 1669 was een mooie winterse dag. De wind draaide naar het noordoosten. De volgende dag was het windstil en begon het te vriezen. In Koog aan de Zaan ging het leven zijn gewone gangetje. Die vierde januari overleed Griet Sijmons, de vrouw van Pieter Willemsz Backer. Zij was de buurvrouw van de familie Caescoper. Deze gegevens danken we aan een zoon van deze familie, de 18-jarige Claes Arisz. Op l januari was hij begonnen met het maken van dagboeknotities en dat zou hij tot zijn dood in 1729 volhouden.
De jonge Koger legde zo zestig jaar lang een kroniek van het dagelijks leven en een meteorologisch document van grote betekenis vast. Zijn notities gelden nog steeds als de belangrijkste bron over het weer in deze periode. Maar niet alleen noteerde hij wat voor weer het dagelijks was. Ook registreerde hij nauwgezet de gebeurtenissen op het ijs. Claes Arisz Caescoper was een onverbeterlijke fan van het schaatsenrijden. Zo weten we dat de zeventien-de-eeuwers uiterst actief werden zodra er geschaatst kon worden.
Dertien dagen nadat de Koger begonnen was met zijn journaal noteerde hij voor het eerst dat de sloten bevroren. Die dertiende januari ging hij naar de bruiloft van Pieter Teeuwisz in Zaandam. Een dag later kon er al geschaatst worden in het Westzijderveld. De temperatuur was ongetwijfeld ver beneden nul gedaald want de vijftiende kon er al op de brede Zaan gereden worden.
'Het was windstil en het vroor hard. Ik was op de zestiende al op de schaats naar Uitgeest en men zag al paarden op het ijs komen', schreef Caescoper.
Hij was de zoon van een olieslager en werkte in de molen 't Pink van zijn vader. De molen in Koog aan de Zaan bestaat nog steeds.
Later zou Claes Caescoper zelf een vooraanstaand olieslager worden. Hij was bovendien één van de voormannen van de doopsgezinde gemeenschap in Koog. De doopsgezinden waren toen streng in de leer en meden zo veel mogelijk allerlei frivoliteiten, maar dat belette niemand om aan het ijsvermaak deel te nemen. En er werden grote tochten ondernomen. Al op 17 januari 1669 schaatste Caescoper naar Alkmaar: 'Met mooi weer en in compagnie reed ik om een pleziertje op de schaats naar Alkmaar en voorts naar Bergen en naar de Hoef en vandaar weer naar Alkmaar en naar huis.' Dat was een tochtje van zo’n zeventig kilometer.
Een week later schaatste hij met zijn vader Aris Caescoper naar Haarlem. Hierbij staken ze het IJ over, dat toen nog een open zeearm was. Het sneeuwde die dag behoorlijk, maar vader en zoon lieten zich daar niet door weerhouden. Dezelfde dag schaatsten ze nog terug want Claes moest nog naar de bruiloft van Jacob Bastiaansz.
Er werd toen al een paar dagen op de Voorzaan geschaatst en op 21 januari was Amsterdam bereikbaar over het ijs. Dat was belangrijk want zo kon het zakenleven vanuit de Zaanstreek weer op gang gebracht worden. De kooplieden moesten wekelijks naar Amsterdam om daar hun zaakjes aan de korenbeurs op het Rokin te regelen. Dat kon niet zo lang er geen schepen konden varen en men over het ijs de stad ook nog niet kon bereiken.
De Zaanstreek met zijn brede Binnenzaan, zijn talloze molens en veelkleurige woningen langs het water zou tot de onstuitbare opmars van de gemotoriseerde schepen in het begin van de twintigste eeuw altijd een geliefkoosd water voor schaatsenrijders blijven. Duizenden liefhebbers reden af en aan bij de koek-en-zopies, rijke kooplieden draafden met fraaie paarden voor hun arrensleden heen en weer van Zaandam naar Knollendam en verder.
Ode aan het ijsvermaak op de Zaan
Baanvegers probeerden een paar centen te verdienen. Hier en daar verschenen ijsschuitjes op het ijs. Het moet een ongelofelijk gezicht geweest zijn.
De Monnickendammer J. Bakker Jsz beschreef de ijstaferelen op Zaan in 1847 in een lang loflied:
Rijdend op de gladde baan
Treft men meerder vreugde aan
Frisch, gezond en wel ter been
Rijden honderd paren heen!
Geen gevaar! Het ijs is sterk
Vrienden, welk een prettig werk!
Vrienden, doe't ge een toertje mee?
Daar gaat toog en narreslee
Komt, op schaatsen - vlug vooruit
Onze vaart wordt niet gestuit
Spoedig, naar de beste baan
Op d'aloud beroemde Zaan!
Naar de Zaan, kom dat is goed
Niets geeft zoo vee! vreugd en moed
Daar is 't vrolijkste vermaak
Daar heerst kunst en goede smaak
Laat ons vrolijk benen gaan
Naar d'aloud bekende Zaan!
Zulk een pracht en nette zwier
Vindt men nergens zoo als hier
Zulke rijders vindt men niet
Als de brede Zaanstroom biedt
Al 't vermaak moet achterstaan
Bij de vreugde aan de Zaan!
Ziet ge wel die grote schaar
En die lieve dames daar?
Zie vooral, hoe vlug en schoon
Spreidt zij hare kunst ten toon
Vlugger dan op 't ijs der Zaan
Treft men geene meisjes aan.'
Telkens als de winter naakt
En mijn voet het ijs maar raakt
Is de Zaan de schoonste tocht
Die ik ooit volbrengen mocht
Wilt ge op schaatsen zijn voldaan
Rijdt dan naar d'aloude Zaan!
Van heinde en verre kwam men naar de Zaanstreek als er geschaatst kon worden. Het was een eeuwenoude traditie. Er was trouwens niets nieuws onder de zon, want Claes Caescoper hoorde van zijn schoonmoeder Impie Jans maar al te vaak, dat zij in november 1643 op de schaats 'te kermis was gegaan in Sardam'. Zij was toen 23 jaar en was met haar vrienden Cornelis Swager en Pieter van der Ley vanuit Jisp naar de dijk aan de Zaan bij Wormer geschaatst. Daar hadden zij zich bij het Noorderveer laten overzetten om vervolgens vanuit Wormerveer via de talloze slootjes in het Guisveld en het Westzijderveld naar Zaandam te schaatsen. Niemand kon zich herinneren dat er ooit zo vroeg in het jaar ijs had gelegen en daarna was het ook niet meer gebeurd.
Ramptoerisme in Waterland anno 1665
Claes Caescoper noteerde ook een bijzondere gebeurtenis, die hij als zestienjarige had meegemaakt. Op sinterklaasavond 1665 teisterde een noordwester orkaan de Noordzee. Massa's water werden de Zuiderzee ingeperst waardoor op tal van plaatsen de dijken braken. Ook Waterland werd door deze ramp getroffen. Bij Durgerdam begaven de dijken het met als gevolg dat het hele polderland ten noorden van het IJ onder water kwam te staan tot de dijk langs de Zaan aan toe. Talloze mensen verdronken. Er ging veel vee verloren en tientallen schepen vergingen met man en muis in de golven.
Tot overmaat van ramp begon het vlak voor Kerstmis hard te vriezen. Binnen enkele dagen lag er een onafzienbare ijsvloer zodat het mogelijk werd op de schaats een kijkje te nemen bij het dijkgat bij Durgerdam. Dat buitenkansje lieten de doopsgezinden van Koog en Zaandijk zich niet ontnemen. Onder aanvoering van de vermaner Hendriksz, zoals de predikant toen genoemd werd, schaatste Claes Arisz met een 67-jange oom en tal van anderen rechtstreeks over de ondergelopen en bevroren polders van Zaandam naar Durgerdam. Zij waren trouwens niet de enigen die van de gelegenheid gebruik maakten. Een lange stoet schaatsenrijders bewoog zich vanuit de Zaanstreek richting Durgerdam. Ramptoerisme is dus eigenlijk al van alle tijden.
De Twaalf Stedentocht van 1676
Maar Claes Arisz Caescoper beperkte zich niet tot tochtjes op de Zaan en in de directe omgeving. Toen hij allang een gerespecteerd olieslager was met de vijf oliemolens De Reus in Koog, Het Windei, De Gooyer, De Star of Queen en De Kaver in Oost-Zaandam, deinsde hij er niet voor terug enorme tochten van honderden kilometers te maken. In december 1676 schaatste hij zijn beroemde Twaalfstedentocht. Al op 4 december kondigde de winter zich aan. Caeseoper schreef: 'Gevare met onse veerman nae Amsterdam en in 't vervolg van de reijs was er op 't IJ seer veel verlet door 't gront ijs dat seer hart scoot soodat men ternauwernood door 't selfe conde seijle.'
Caescoper kon vanuit Amsterdam nog wel thuis komen, maar heel wat veerschuiten moesten de terugtocht staken omdat ze niet meer door het ijs konden komen. De vijfde vroor het licht, maar de jeugd schaatste al op de sloten. Twee dagen later bond Claes de schaatsen zelf weer onder. Samen met Claes Vaeek, de bijnaam van Claes Ouwekees, en zijn knechts reed hij naar Assendelft. Helemaal vertrouwd was het ijs nog niet want op de terugtocht zakte Caescoper samen met Garmet, één van de knechts van Vaeck, bij het gehucht Vrouwenverdriet aan de Nauernasehe Vaart tegenover Westzaan door het ijs. Diep was het niet, maar de mannen stonden toch tot hun middel in het ijskoude water. In Vrouwenverdriet haalden ze droge kleren en reden naar huis.
De volgende dag stond hij weer op de schaats voor een tocht naar de Wijk, het huidige Beverwijk, maar het ging over 'wanckel ijs'. Dat belette de Koger niet de negende zijn vierjarig dochtertje Marij goed ingepakt op een slee te zetten en met haar door het met molens bezaaide Westzijderveld bij Zaandam te schaatsen.
Zo ging het bijna dagelijks verder. Caeseoper stond altijd op de schaats. Hij reed over de Zaan in mistig weer naar Oostzaan. Op 13 december begon het echt hard te vriezen en de volgende dag reed hij in 'een wackere noordoosten wint' naar Amsterdam om daar zijn zaakjes aan de korenbeurs te regelen. 'Het was heel mooi waar, maar zeer koud', meldde hij, 'De paarden begonnen op het ijs te lopen ' De vijftiende schaatste hij met sterke vorst naar Medemblik waar enige Oost-Indiëvaarders voor de haven in het ijs vastgevroren zaten. Hoewel het die dag hard waaide, keerde hij 's avonds weer naar huis terug om de schaatsen de volgende dag alweer onder te binden voor een tochtje met een aantal vrienden naar Alkmaar. Er bevonden zich ook 'vrouwspersoonen' in het gezelschap, maar jammer genoeg noemde hij hun namen niet. Wie de vrienden waren is ook niet bekend, maar wellicht is tijdens deze tocht het idee ontstaan om alle twaalf steden van Noord-Holland per schaats op één dag re bezoeken.
Claes Caescoper was er in elk geval klaar voor. Hij had in de voorgaande twee weken in totaal zo'n 250 kilometer op de schaats afgelegd. Op 19 december stond er een lichte oostenwind. Samen met Meindert Arenrsz, Jacob Blau en Jacob Buir bond hij om vier uur 's nachts de ijzers onder. Ze vertrokken van de werf van Meindert Arentsz. Zijn achternaam, die Caescoper in zijn journaal overigens niet noemt, was Meijn. Hij was een telg uit een bekend geslacht van houthandelaren in Zaandam. Jacob Buir - Zaans voor buurman - was vermoedelijk Jacob Jansz, een vriend van Caescoper, die een groot olieslager zou worden. Van Jacob Blauw zijn geen nadere details bekend, maar ook de familie Blauw behoorde tot de bekende Zaanse regentenfamilies. Het viertal schaatste eerst richting Haarlem. Vermoedelijk schaatsten ze eerst naar de sluis bij Nauerna en staken daar via het eiland Ruigoord het IJ over richting Halfweg, om via het Haarlemmermeer naar Haarlem te schaatsen. Daar namen ze de trekvaart naar Amsterdam en van de hoofdstad schaatsten ze naar Weesp en Naarden om via Muiden terug te keren en naar het eiland Pampus over te steken. Van Pampus ging het over de Zuiderzee naar Monnickendam, waar ze de dijk over klommen om naar Edam te schaatsen. Daar vandaan ging het op Purmerend aan en vervolgens naar Oudendijk. 'Daar pleisterden wij voor de eerste maal omtrent de clock van één uur', schreef Caescoper. De vier schaatsenrijders hadden toen dus negen uur onafgebroken op de schaats gestaan. Een uurtje later vertrokken ze naar Hoorn en vandaar naar Enkhuizen en Medemblik. Vanuit Medemblik schaatsten ze naar Alkmaar 'waar wij nogh eens pleijsterden'.
Toen ze Alkmaar verlieten 'begost te snouen', schreef Caeseoper. 'Omtrent de clock van half negen 's 's avents quamen wij wederom thuijs. Hebbende bovengemelde twaalf steede besoght op één dagh. '
Het viertal had in zeventien en een half uur - inclusief twee stops om te eten - een afstand van ruim 220 kilometer afgelegd. Twee dagen later was Caescoper jarig en werd hij 26 jaar. Ongetwijfeld zal er tijdens zi|n verjaardagsfeest heel wat verhaald zijn over deze bijzondere tocht.
Schaatsen op het slagveld
Het was overigens niet de enige lange afstand tocht die hij zou ondernemen. In december 1671 schaatste hij al eens met vrienden naar Medemblik waar hij familie had wonen. En op 16 en 17 februari 1673 maakte hij een uitzonderlijke tocht op de schaats dwars door de Hollandse waterlinie. Die was in het rampjaar 1672 aangelegd om de Franse troepen buiten Holland te houden.
Door de sterke vorst waren de Fransen erin geslaagd de vrijwel onneembare barrière over te steken en dorpen als Mijdrecht, Oudewater en Papekop te overvallen. Hoogste tijd om zelf eens poolshoogte te gaan nemen vond Claes Caescoper. De vijftiende bond hij de schaatsen weer onder. 'In gezelschap schaatste ik naar Uithoorn. Het was mooi vriezend weer', schreef hij. 'We reden daar vandaan zo naar het Franse dorp Mijdrecht, waar ik nog een snoek vandaan bracht. Daarna schaatsten we recht toe over het land dat geheel onder water stond,'
Dit moet een bijzondere sensatie geweest zijn. Zo ver als het oog reikte waren de polders één onafzienbare ijsvlakte. Hier en daar stak een dak van een boerderij boven het ijs uit. Vermoedelijk overnachtten Caescoper en zijn vrienden in Leiden. De volgende dag reden ze naar Alphen aan de Rijn om het legerkamp van de Prins van Oranje te bezoeken. Caescoper schreef: 'We deden nog veel meer plaatsen aan, zoals Sevenhoven, waar we drie dode Fransen naakt op het ijs zagen liggen. We waren ook in de verbrande plaatsen Bodegraven en Zwammerdam en sliepen 's nachts in Den Haag. De volgende dag schaatsten wij over mooi ijs naar huis toe.' Vermoedelijk ging de tocht eerst naar Leiden en vandaar via de trekvaart naar Haarlem om via Halfweg weer over het bevroren IJ naar de Zaanstreek terug te keren.
Verdwaald op het Koegras
Een andere keer schaatste hij helemaal naar Nieuwendiep in de kop van Noord-Holland, omdat daar een schip met een lading koolzaad, die hij had gekocht, lag ingevroren. Dik tachtig kilometer worstelde hij tegen de noordoostenwind in over het ijs. 's Nachts sliep hij in Nieuwendiep om in alle vroegte weer te vertrekken, maar op het Koegras verdwaalde hij. Bij het krieken van de dag bereikte hij het eiland Wieringen waar hij aan een boer de weg vroeg. Deze wees hem het torentje van Grote Keeten in de duinen en met dat baken als richtpunt schaatste Caescoper over de bevroren vlakte van de Grote Sloot en het Koegras, die toen in open verbinding met de zee stonden, terug naar bekender terrein. Laat in de middag was hij weer thuis.
Tot zijn dood op 26 maart 1729 bleef Claes Ansz Caescoper verslaafd aan het schaatsenrijden. Zijn laatste notities maakte hij op 16 maart van dat jaar, toen de vrouw van Sijme Stoffelsz overleed. Zij was de vrouw van de smid op het Breedweer in de Koog. Zijn allerlaatste schaatstocht noteerde hij op 15 januari 1723. Hij was toen 72 jaar oud en schreef: 'Op scaetse naar Saerdam. Mist. Starke vorst.' Met deze simpele mededeling sloot hij een schaatscarrière van meer dan zestig jaar af.
Caescoper had in al die jaren aangetoond dat de wereld voor een schaatsenrijder enorm in omvang toenam. Weliswaar beschreef hij ook tal van zomerse tochten met zijn boeier of met paard-en-wagen, maar nooit kon hij daarmee de enorme afstanden afleggen die hij als schaatsenrijder wist te bereiken.
Hoewel hij na zijn tweeënzeventigste niet meer op de schaats stond, bleef hij verknocht aan het ijs. Zo noteerde hij drie maanden voor zijn dood in december 1728: 'Over de Saen met paert en slee. Den 21 open water. Den 30 liep weer over de Saen.'
Het was een lange winter want op 8 maart schreef hij: 'Alom ijs. Liepe weer over de Saen'. Vier dagen later maakte hij de laatste weernotitie in zijn inmiddels zestig jaar oude Nootijsije-boeck : 'Stond nog op 't ijs van d' Saen.'
Zestien dagen later overleed de beroemdste schaatsenrijder uit de zeventiende eeuw. Hij was 78 jaar oud geworden.
Bronvermelding
Op Smalle IJzers - Het ontstaan van het schaatstoerisme en de historie van de natuurijsklassiers (2004) - Ron Couwenhoven/Huub Snoep