Baanvegen 1650 - 1812

  1. Baanvegen is ook geld verdienen
  2. Bronvermelding

Baanvegen is ook geld verdienen

Auteur Ron Couwenhoven

Wat kuurtjes richt het al niet aan?
Nu sult het op een gladde baan,
waar fluks een veger loon af heeft,
wien elke schaats een oortje geeft

Zo beschreef Jan Six van Chandelier in december 1650 een oer-Hollarndse scène op een Amsterdamse ijsbaan. Het is het oudste citaat, dat mij be­kend is over baanvegers en het geeft gelijk al aan, dat baanvegers al in het midden van de zeventiende eeuw geld ontvingen voor hun noeste arbeid. Het citaat handelt over schoolkinderen, die hun kunststukjes (kuurtjes) op de gladde baan vertonen, terwijl de baanveger van elke schaatsenrijder (schaats) een oortje (een muntje) ontvangt.

Six van Chandelier was een handelaar in gedroogde kruiden die van Rome naar Venetië reisde. Op zijn lange tocht schreef hij het virtuoze gedicht 's Amsterdammers winter, waarin hij alle aspecten van het ijsvertier in zijn geboortestad de revue liet passeren: schaatsenrijders, ijskolvers, arresleden, ijsschuitjes, baanvegers. Het was er allemaal al. Zijn beroemde tijdgenoot, de staatsman, geleerde en letterkundige Constantijn Huygens, ridder, Heere van Zuylichem, Zelhem, ende in Monickeland; eerste Raad ende Rekenmeester van Sijne Hoogheit den Heere Prince van Orange, voegde er acht jaar later een ode aan de baanveger aan toe die hij publiceerde in zijn meesterwerk Korenbloemen:

Ben ick der kind'ren vrient; voor Camerling der Vissen
En gaen ick niet weluyt, in 't veghen dwers en langhs:
Voor seker 't soete volck en weet my niet veel dancks
Als ick 't Quicksilver van haer spiegelglas kom wissen.

Zijn oud-Hollandse tekst behoeft nu enige uitleg. De baanveger was onge­twijfeld altijd een kindervriend. Immers zonder zijn hulp kon er vaak niet geschaatst worden. Huygens stelt hem voor als 'Camerling der Vissen', een woordspeling op het feit, dat de vissen bij vorst als het ware in een kamer zitten opgesloten en als de baanveger dan zijn werk niet doet bij het wissen van het 'spiegelglas der vissen' dan is het op schaatsen beluste volk hem absoluut niet dankbaar.
Uit beide gedichten wordt duidelijk, dat de baanveger in deze zogenaamde 'kleine ijstijd' al een belangrijke rol speelde.

Baanvegersgilde
Baanvegers werden altijd gerecruteerd uit bevolkingsgroepen die door de vorst het zwaarst getroffen werden. Schippers, die waren uitgevroren, wa­termolenaars, die niet aan de slag konden, de beheerders van overzetveren, die brodeloos raakten, en tal van anderen die door de winter onmiddel­lijk in financiële problemen kwamen, probeerden als baanveger aan de kost te komen. Soms was daarbij al zeer vroeg van enige organisatie sprake. Zo werd aan het einde van de achttiende eeuw in de Handvesten van Amster­dam vastgelegd: 'Die niet op de Wetering gereden had, was niet op 't ijs geweest. Dan was 't weer kermis aan de Hoogebrug, - doch nu geen palingtrekkerij, maar een hardrijderij om een vette gans. Dan was 't schuitevoerdersgild in een koek-en-zoopies- en baanvegersgild, en de steiger in een ijsbrug veranderd, 't Gild had er 't monopolie; alleen mogten de warmoeziers en hoveniers hun eigen ijsbrug gebruiken, maar niemand ander mogt er bij komen om een ijsbrug te leggen op een boete van vijftig gulden.'

Baanveger aan het werk op de hoek Spui - Nieuwezijds Voorburgwal in Amsterdam.  Aquarel van Anthonie van den Bos, naar Jan van Kessel 1641-1680 (Collectie Rijksmuseum)

Het ging hier om de Boerenwetering, toen de rand van de stad (in de omge­ving van het Rijksmuseum - red.). Aan de overzijde lagen tuinen. Eigenaren mochten gratis oversteken, ledere andere 'gebruiker' van het ijs, moest er voor betalen aan de schippers, die alle rechten voor het bouwen van koek-en-zoopies en het onderhoud van het ijs, door de stadsbestuurders hadden toegewezen gekregen, zodat zij in het levensonderhoud van hun gezinnen konden voorzien.

Handelsroute
Mededelingen over de activiteiten van de baanvegers zijn buitengewoon schaars, maar dat er niet alleen gewerkt werd in het belang van schaatsenrijders - en van de baanvegers zelf natuurlijk - blijkt uit een beschrijving van de doopsgezinde predikant Petrus Loosjes Az uit Haarlem. In 1794 noteer­de hij in zijn boek Zaanlandsche Dorpen, mede aan de hand van geschrif­ten van zijn vader Adriaan, houtzager en doopsgezind voorman in de Zaan­dam:

'De Zaan, het middelpunt der Dorpen, is naauwlijks zo veel toegevroozen, dat zij den last des vluggen Schaatsenrijders kan draagen, of dezelve krielt van Menschen: en, bij strenge Winters, van Paardensleeden en Arren, bo­venal wanneer uitgeloofde Zilveren of Gouden Zweep niet zelden een ge­vaarlijke Feestdag opleevert. - Een overhaalbrug, wordt, als de Winter sterk ijs schenkt, en men den duur van het gebruik dezer gladde baan voor uit­ziet, op den Overtoom aan den Dam aangelegd; waardoor een goede ge­deelte van Noordholland gelegenheid vindt ter gereede vervoering der Koopwaaren, na de Amstelstad, langs een afgebaakend pad over 't IJ. Dit baart veel drukte en woelens.'

De Zaanstreek telde indertijd zo'n 600 industriemolens en de Zaan was ook belangrijkste vaarverbinding met Alkmaar, waar vandaan ook veel koop­waar naar Amsterdam ging. Uit de mededeling van Loosjes blijkt, dat er toen al 'een afgebaakend pad' werd aangelegd over het IJ, dat nog in open verbinding met de Zuiderzee stond. De Overtoom werd al in 1608 aangelegd, zodat scheepsrompen van de werven in de Achterzaan naar de werven aan de Voorzaan konden worden gebracht om daar opetuigd te worden met masten en afgewerkt. Over deze Overtoom werd dus in wintertijd een overhaalbrug gelegd, zodat de schaatsenrijders - en arresleden - klunend op de Voorzaan konden komen. Wie opdracht gaf voor de aanleg voor de aanleg van het geveegde pad richting Amsterdam, wie de baanvegers aanstelde en hoe zij werden betaald is onduide­lijk. Maar het kan bijna niet anders, dan dat de stadsregeringen er de hand in hadden.

In elk geval beschrijft Claes Arisz Caescooper, een olieslager uit Koog aan de Zaan, in zijn journaal dat van 1666 tot 1729 loopt ook talloze schaats- en arrentochten van de Zaanstreek naar Amsterdam en terug, het­geen voor de kooplieden noodzakelijk was om hun waren aan de beurs in Amsterdam te verhandelen.

De grote stad met zijn rijke handelshuizen en zijn tienduizenden inwoners was bij vorst snel afgesloten van zijn voornaamste toeleveringsgebied. Het was dus zaak zo snel als mogelijk was een veilige weg over het ijs aan te geven en deze ook vrij van sneeuw te houden, zodat koopwaren, brieven en - uiteraard - personen tussen de hoofdstad en Noord-Holland konden worden vervoerd. Voor de veerschippers was er een speciaal reglement, dat hen verbood brieven over het ijs te vervoeren, zo lang er geen paarden op konden. Dit betekende, dat er eerst arren op het ijs gesignaleerd moes­ten worden, voordat de belangrijke post er over vervoerd mocht worden. De postiljon mocht er eens doorzakken met zijn voorname zakelijke medede­lingen!

Detail met baanveger in het midden uit ets "IJspret op de Maas ter hoogte van Rotterdam", Paulus Constatijn La Fargue, 1763

De van overheidswege geregelde zaken op het ijs kwamen niet alleen in en rond Amsterdam voor. In Advertentiën, Aankondigingen en Berigten van Rotterdam, van dinsdag 29 december 1812 laat Marivault, de commissaris generaal van politie in Rotterdam een volledig reglement voor de aanleg van ijsbanen op de Maas publiceren 'om ongelukken te voorkomen, waar­aan het gebrek aan orden voorzorgen de personen moge blootstellen.'

Bronvermelding

Baanvegerij 1650-1812, Kouwe Drukte Nr.5, pag. 12 t/m 15, R. Couwenhoven
De inhoud van bovenstaand artikel mag zonder schriftelijke toestemming van Ron Couwenhoven niet worden gebruikt voor andere publicaties (red.)

Bovenkant van de pagina