De enquête van de IJsbond Hollands Noorderkwartier in 1902
Onderzoek naar financiële situatie van het baanvegen
Auteur Ron Couwenhoven
De algemene vergadering van de IJsbond Hollands Noorderkwartier had zich sinds de oprichting op 3 maart 1895 diverse keren gebogen over een brandende kwestie: alle ijsbanen, die door de aangesloten clubs werden aangelegd en de posten en overlopen, die door deze verenigingen werden onderhouden, moesten vrij toegankelijk zijn voor de leden van de bond. 'Is dat mogelijk?', luidde telkens weer de vraag.
En even zo vaak antwoordde voorzitter S. Th. Minnema, een onderwijzer uit Oudendijk en dirigent van de plaatselijke fanfare, dan: 'Hoe wenschelijk die vrijdom ook zou zijn: de mogelijkheid er voor bestaat nog niet, omdat sommige - wellicht zelfs de meeste - afdeelingen te weinig inkomsten als contributie of bijdragen hebben, om de vaak enorme kosten voor 't in orde brengen en onderhouden harer banen te kunnen bestrijden, 't Is dan ook hierom, dat zij eene tegemoetkoming in die uitgaven trachten te vinden door op de baan bussen te plaatsen voor - let wel - vrijwillige bijdragen of door bij overloopen of posten 1 of 2 centen te vragen of te vorderen, of wel - als 't erg nipt - door beide.'
In de jaarvergadering van november 1901 brachten de net aangesloten afdelingen Bergen en Oterleek de kwestie opnieuw ter sprake. Dit leidde er toe, dat het bestuur van de IJsbond voorstelde een enquête te houden onder alle aangesloten clubs. In deze enquête werden alle belangrijke zaken met betrekking tot de baanvegerij in Noord-Holland onder de loep genomen. Het resultaat mocht er zijn. Van de 46 aangesloten verenigingen beantwoordde alleen Koog aan de Zaan de zestien vragen niet, zodat een schitterend overzicht werd verkregen over de toestand van het baanonderhoud in Noord-Holland boven het IJ (zie illustratie).
De 45 afdelingen, zoals de clubs toen werden aangeduid, onderhielden in totaal 370 kilometer en 405 meter ijsbaan! Zij konden rekenen op 5093 leden. De grootste vereniging was die in Wervershoof met 516 leden. De kleinste, die in Schar-woude, waar slechts twaalf mensen lid waren. Zij zaten wel goed bij kas, want zij betaalden een jaarcontributie van f 1,- per persoon. Daarin werden ze alleen overtroffen door de afdeling Heiloo. De afdelingen Anna Paulowna en Schagen moesten elk banen met een totale lengte van 20 kilometer onderhouden. De meest schrijnende toestand deed zich voor in Schermerhorn, waar de plaatselijke club verantwoordelijk was voor 8 kilometer en 325 meter baan. De jaarcontributie, die de twintig leden opbrachten, bedroeg f 10,-, zodat het duidelijk was dat voor dit bedrag onmogelijk voldoende baanvegers konden worden aangesteld. Bestuurslid P. Stadt analyseerde de resultaten van de enquête. Hij huldigde zelf het standpunt, dat alle clubs vrij moesten zijn om wel of geen geld te vragen bij de posten. 'Men kent den geest van onze Us-bond, n l. om zoo goedkoop en zoo goed mogelijk overal hen per schaats te kunnen komen,' stelde hij. 'Maar wat is er -indien eene afdeling behoefte heeft aan geld - dan tegen van de rijders bij de posten 1 of 2 centen te vragen, terwijl 't vroeger op alle banen om de haverklap werd gedaan?'
In de meeste plaatsen was de financiële toestand absoluut niet rooskleurig, maar zo schrijnend als in Schermerhorn aan de Noordervaart, die de Omval bij Alkmaar met Avenhorn verbond, was het nergens. De ijsclub in het kleine Schermerhorn kon per kilometer maar f 1,25 besteden aan baanvegers en het uurloon lag aan het begin van de eeuw op 15 cent, waarvoor de vegers geacht werden acht uur per dag te werken. In een dagtijd was het hele jaarbudget dus opgesoupeerd en Schermerhorn lag precies op de belangrijke kruising van de Noordervaart en de Schermerringvaart, waarover men naar Ursem en Oterleek in het noorden en richting Driehuizen in het zuiden kon schaatsen. Schermerhorn was bovendien een berucht punt, want er waren al diverse klachten binnen gekomen van zusterverenigingen. 'Men slaat moedwillig het ijs onder de brug kapot, zodat men een overloop kan aanleggen!' klaagden ze bij het bestuur van de Ijsbond HollandsNoorderkwartier. Het was een truc van het ijsclubbestuur om toch maar aan wat extra inkomen op deze drukke route te komen. Men had er geen goed woord voor over, maar kon toch niet voorkomen dat de Schermerhornse 'ijsliefhebbers' telkens weer deze noodmaatregel toepasten.
In Venhuizen was de situatie niet veel beter. Hier was twee gulden per kilometer beschikbaar en in Hensbroek, Scharwoude, Andijk en Schoorldam moest men het met drie gulden per kilometer doen. Hoorn en Alkmaar stonden er het best voor. Daar was f 40,- en f 50,- beschikbaar om 1 kilometer ijs te onderhouden. Stadt stelde: 'Deze zullen toch zeker wel met de ontvangsten toe kunnen? Hoorn wel, Alkmaar niet. Van die ge~ lukskinderen, wier schatkist nooit leger dan leeg is, zijn er trouwens maar weinigen, 't Zijn alleen Hoorn, Hensbroek, Obdam, Kwadijk, Burgerbrug, Petten en Zuid Zijpe en Wijdenes.'
Deze laatste twee afdelingen hadden weliswaar geantwoord dat ze over voldoende financiële middelen beschikten, maar Stadt stelde daar grote vraagtekens bij. 'Voor velen is dit antwoord een raadsel,' concludeerde hij. 'Om voor twintig gulden 5000 meter baan te kunnen in orde brengen en onderhouden, is zeker wel iets, dat door velen voor een onmogelijk kunstje wordt gehouden. Immers, er zijn afdeelingen, die in veel gunstiger conditie verkeren, die tienmaal zoveel ontvangen en toch nog tekort komen....' Het vragen van baancen-ten bleef derhalve bij veel clubs in zwang. Vooral niet-bondsleden moesten de knip open trekken. Wie een route wilde rijden over de 20 kilometerlange banen, die door de afdeling Anna Paulowna in de kop van Noord-Holland werden onderhouden, was 37 cent kwijt. Over een zelfde afstand hief de afdeling Schagen in totaal 70 cent. Schagerbrug eiste 20 cent op 6 kilometer en Schoorldam en Oudkarspel lieten iedere passant één cent betalen. Slechts tien verenigingen behoefden geen overlopen aan te leggen om hun schaatsroutes met elkaar te verbinden.
Achtentwintig van de 45 verenigingen, die aan de enquête hadden deelgenomen, zagen zich gedwongen schaatsenrijders te laten betalen op hun overlopen, terwijl 32 clubs van mening waren dat de banen vrij moesten zijn voor iedereen en nog eens twaalf clubs het standpunt huldigden, dat in elk geval de bondsleden overal vrij moesten kunnen schaatsen. Slechts Uitgeest was van mening, dat het wel wenselijk was, maar niet te realiseren was.
Van de 45 verenigingen ontvingen er slechts drie geldelijke steun naast de jaarlijkse contributie van de leden. Akersloot kon jaarlijks op een bijdrage van f 40,-rekenen. Purmerend was rijk dankzij een jaarlijkse bijdrage van f 200,- en het kleine Oterleek kreeg f 60,- extra in kas Waar de bijdragen vandaan kwamen is niet duidelijk.
De uitvoerige beantwoording van de vragen gaf een helder inzicht in de situatie van het baanvegen in Noord-Holland. 'De contributie der leden van de afdelingen is voor verreweg het grootste deel onvoldoende om de banen te onderhouden,' concludeerde Piet Stadt. Verder constateerde hij, dat de banen voor bondsleden overal vrij te passeren waren met uitzondering van Schermerhorn, maar ook dat er op diverse plaatsen bussen waren geplaatst voor een bijdrage van niet-bonds-leden.
Hij besloot zijn analyse van de situatie anno 1901 - 1902 met de kreet: 'Elke afdeeling trachtte den Bondsleeden op 't ijs zoo aangenaam en zoo goedkoop mogelijk te maken en wenscht een hartelijk: 'Leve de Ijsbond Hollandsch Noorderkwartier!'
Bronvermelding
Baanvegerij - De enquête in Noord-Holland -1902, Kouwe Drukte Nr.8, pag. 24 t/m 27, R. Couwenhoven.
De inhoud van bovenstaand artikel mag zonder schriftelijke toestemming van Ron Couwenhoven niet worden gebruikt voor andere publicaties (red.)