Het ijsbaanreglement van Rotterdam, anno 1812
Inleiding
Auteur Ron Couwenhoven
Marivault, de commissaris-generaal van politie in Rotterdam, ridder van het Legioen van Eer, maakte op dinsdag 29 december 1812 in Advertentiën, Aankondigingen en Berigten van Rotterdam bekend dat er met ingang van onmiddellijk een reglement was opgesteld voor het gebruik van de ijsbanen op de Maas 'om ongelukken te voorkomen, waaraan het gebrek aan orde en voorzorgen de personen mogte blootstellen, welken het ijsvermaak op de Maas nemen.'
De winter was bijzonder vroeg begonnen. In de nacht van 21 op 22 november werd in Haarlem al - 5 graden Celsius gemeten. Een week later sneeuwde het een beetje en vanaf 6 december zakte het kwik permanent onder nul. De veertiende van die maand vroor het in Enschede (-14) en Maastricht (-17) streng en op Tweede Kerstdag washet in Haarlem nog -12 graden. Het was de start van de gruwelijke winter, waarin de Grande Armee van Napoleon zijn ondergang vond op de Russische steppen. De grote rivieren in Nederland waren dichtgevroren en het ijsvermaak was in volle hevigheid los gebarsten. Op de Maas bij Rotterdam was het bijzonder druk. Reden waarom de commissaris van politie van de haven en die van de eerste sectie werden belast met de 'politie op de Maas, zoo lang deselve met ijs bedekt is'. 1
De heren Leenvaar, Boerman en Opzomer werden aangewezen om met hun medewerkers deze commissarissen behulpzaam te zijn, ten einde te zorgen voor de uitvoering van de bepalingen, zoals die door de burgemeester waren vastgesteld ter ontvangst van armengelden. Zij moesten bepalen waar koek-en-zoopies konden worden opgebouwd en ook moesten zij zorgen voor het 'afperken der paden en banen, welken de wandelaars en schaatsenrijders gelijk ook de paarden, sleden, rijdtuigen en ijsschuitjes moeten houden. 'Er waren op grote schaal baanvegers ingezet, die op het brede water verschillende banen hadden aangelegd, zodat de diverse categorieën ijsgebruikers elkaar niet voor de voeten liepen en het aantal ongelukken zoveel mogelijk beperkt werd. Zelfs werd er een half rond plein op het ijs gemaakt, 'ruim genoeg om de rijdtui-gen en paarden van de brug te doen afrijden en gemakkelijk keeren, zonder de voetgangers te hinderen.'
Deze rijtuigen moesten bij hun entree links af slaan naar de Admiraliteit, waartoe achter het plein om nog een speciale baan werd aangelegd, waarover men naar de Quay Napoleon kon rijden. De arren, die weer de wal op wilden, moesten zich rechts van de brug opstellen, waar 'lieden geposteerd worden om te waken dat het af- en aankomen zonder wanorde geschiede.' De baan voor de sleden moest bovendien zo breed gemaakt worden, dat gemakkelijk vier sleden naast elkaar konden rijden. Voetgangers werd het verboden om van die baan gebruik te maken, maar voor hen 'zullende er een pad naast gelegd worden, waar zij kunnen wandelen, zonder aan het gevaar blootgesteld te zijn.'
Gescheiden banen
Ook werd er een speciale ijsbaan voor schaatsenrijders aangelegd, geheel afgescheiden van de banen voor voetgangers en wandelaars, sleden en ijsschuitjes, 'zullende met palen afgebakend zijn en zal insgelijks aan den kant een pad hebben, alleen voor wandelaars bestemd.' Degenen, die sleden voortduwden hadden alleen toegang tot de baan van de schaatsenrijders.
Voor de ijsschuitjes werden er beperkingen opgenomen in de politieverordening. Zij mochten niet voorbij de tent komen, die onder de zorg van de Heer admiraal was opgeslagen en ook niet voorbij het gebouw van de admiraliteit. 'De tussenruimte tusschen dit gebouw en de plantagie is aan dezelven overgelaten', bepaalde artikel 9 van het reglement.
De van buiten de stad komende mensen moesten zich eveneens aan het reglement houden en mochten gebruik maken van de 'banen welke voor het vermaak der inwoners dezer stad zijn ingericht.'
Dat het soms wild kon toegaan op het ijs blijkt ook uit dit bijzondere reglement. De sergeanten van politie kregen opdracht toe te zien, dat degenen, die tenten en kramen op het ijs opzetten zich aan de bepalingen hielden en dat er geen beschonken mensen op het ijs kwamen. 'De sergeanten zullen ten nauwkeurigsten zorgen dat dezulken, welken beschonken mogten zijn, zich niet onder de meenigte vermengen. Zij zullen dezelven binnen de poort brengen en aan de oppassers bij de brug overleveren', bepaalde Marivault in artikel 11.
Uitventing van dranken en eetwaren met rondrijdende kruiwagens was verboden. Er mocht alleen verkocht worden op de vastgestelde plaatsen en na betaling van het vastgestelde geld ten behoeve van de armen.
Elke avond werd precies om vijf uur de klok geluid, waarmee werd aangegeven dat het gedaan was met het ijsvermaak op de Maas. 'Alle ijssleden en rijdtuigen moeten zich van het ijs begeven en alle de lieden, welke zich alsdan op de Maas bevinden, zullen verpligt zijn agtervolglijk te vertrekke,' aldus de verordening. 'De commissarissen zullen zorgen dat deze bepaling ten gestrengste worde nagekomen en dat de kramen en tenten ten zes uren gesloten zijn.'
De ordonnantie werd niet alleen in het Rotterdamse blad gepubliceerd, maar ook op de zogenaamde wijspalen aangeplakt, zodat het publiek er kennis van kon nemen. Hier hingen ze al op zaterdag 26 december. De commissaris-generaal hoopte 'dat alle de burgers zich zullen beijveren om er zich na te regelen met als eenige doel voorkoming van ongelukken en wanorde, welke de vermaken van het publiek zouden kunnen stooren.' De maas was met de Kerstdagen van 1812 ongetwijfeld het ongebreideld ijsvermaak.2
Een gewaarschuwd mens
In de winter van 1836 werd er nog eens van overheidswege de aandacht op gevestigd, dat er teveel ongelukken op het ijs gebeuren. De staatsraad van de gouverneur van de provincie Utrecht L. van Loudon liet een missive uitgaan. Dit keer ging het overigens om 'de rampzalige gebeurtenissen van het verongelukken, bij ijsvermaak, meestal het gevolg van het te vroeg en te laat gebruik maken van hetzelve, terwijl deze noodlottige voorbeelden zo weinig indruk verwekken of achterlaten, zoo weinig op de gemoederen vermogen, dat men deze gebeurtenissen, welke dikwijls geheel e gezinnen in eene spoedige en onvoorziene rouw dompelen, ieder jaar ziet plaats grijpen.' De staatsraad stuurde zijn bericht aan alle gemeenten in zijn provincie en eiste, dat er maatregelen werden genomen en dat overal waarschuwingsborden werden geplaatst, indien het ijs niet betrouwbaar was.3 Weliswaar werd het niet duidelijk wie precies deze waarschuwingsborden moesten plaatsen, maar uit latere berichten over de baanvegerij Wijkt dat dit altijd een omschreven taak van de door de gemeente aangestelde baanvegers was.
Berichten over baanvegers en baanvegen zijn in de eerste vijftig jaar van de negentiende eeuw zeldzaam, maar het is duidelijk dat men zich er mee bezig hield. Al was het maar voor het aanleggen van banen voor de kortebaanwedstrijden, waarvan het in deze periode in Friesland al wemelde en waarmee men met name in Noord-Holland ook al druk bezig was, hoewel hier de zeer populaire draverijen voor ar en paard nog de boventoon voerde. De herencomité's, die zich met dit soort organisaties bezighielden, namen de bezem niet zelf ter hand, maar lieten dat over aan het personeel, dat zij aanstelden. En dat werd altijd gekozen uit de hulpbehoevenden uit de stad of het dorp. Zo werd er ook aan armenzorg gedaan. In 1855 beschreef W.J. van Zeggelen de baanveger en zijn sociale status in één zin in een lange lofzang op de harddraverij op de Maas, die op 25 februari van dat jaar bij Rotterdam werd gehouden. Dat gaf goed weer hoe nietig de positie van de baanveger was:
Onze ogen zagen gansch verbaasd
Het stadsrumoer naar hier verplaatst
Het was 't gevoel van kermisvreugd
Verbonden aan het ijsgeneucht.
Ik zag er zijde en bombazijn
Naast lompen zag ik hermelijn,
'k Zag klein en groot, en arm en rijk
Keek de oogen uit of liep te kijk
Naast de arme veger van de baan
Zag ik een preutsche juffer staan;
'k Zag beedlaars met ontbloote borst,
'k Zag 't prachtig voertuig van den Vorst.4
Gebaande wegen
Twee jaar eerder, op vrijdag 23 december 1853, verscheen de eerste oproep om 'georganiseerd baanvegen' in te stellen. Uiteraard had de oproep te maken met zware sneeuwval in die maand. Het winterde behoorlijk. Groningen telde zelfs - met uitzondering van enkele lichte dooi dagen - ijsdagen vanaf 9 december tot en met 5 januari en Utrecht registreerde 17 ijsdagen. Half december viel er sneeuw en vlak voor de Kerst nog eens.5
Een onbekende schaatsliefhebber uit Amsterdam zond een ingezonden brief aan het Algemeen Handelsblad. De tekst luidde: 'Eenige liefhebbers van het schaatsenrijden vragen of het niet zeer voordelig ware, dat het ijs van stad tot stad zoveel mogelijk van de sneeuw gezuiverd werd en dat dit op last der stedelijke autoriteiten gedaan wierd, of door particulieren die er belang bij hebben zoo als kasteleins, winkeliers en dergelijke. Behalve dat dit aan velen werk zoude verschaffen zoude het voor de ingezetenen van Amsterdam en de overige Noordhollandsche steden zeer groot voordeel opleveren. Men bedenke slechts hoeveel duizenden schaatsrijders, wanneer er goed ijs is, Amsterdam bezoeken; vooral voor de kleinere steden van Noord Holland zou dit zeer wenselijk zijn. Welk een groot aantal schaatsrijders bezoekt niet op marktdagen Purmerende, Alkmaar of Hoorn waar het geen zeldzaam verschijnsel is, dat er bij dergelijke gelegenheden op die dagen letterlijk geen brood meer te krijgen is.'6
Gehoor vond hij niet. Het zou nog dertig jaar duren voor georganiseerd baanvegen gemeengoed werd in het schaatsgekke Nederland.
Noten:
1. Bar en boos, pag. 189 - drs J. Buisman (1984)
2. Archief R. Couwenhoven - Berigten van Rotterdam, d.d. 29-12-1812
3. Archief Gewest Noord-Holland/Utrecht van de KNSB
4. Het lJsvermaak op de Maas te Rotterdam, pag. 27 (1855)
5. Bar en boos, pag. 212 - drs J. Buisman (1984)
6. Algemeen Handelsblad 23-12-1853
Bronvermelding
IJsbaan reglement Rotterdam 1812, Kouwe Drukte Nr.6, pag. 9 t/m 13 en 40, R. Couwenhoven
De inhoud van bovenstaand artikel mag zonder schriftelijke toestemming van Ron Couwenhoven niet worden gebruikt voor andere publicaties (red.)