IJsbaanreglement Leeuwarden 1907

  1. Uniek in Nederland
  2. Bronvermelding

Uniek in Nederland

Auteur Ron Couwenhoven

Dankzij de initiatieven, die de Friesche IJsbond onmiddellijk na haar oprichting in 1886 begon te ontplooien, besloten steeds meer gemeenten beheer en gebruik van het ijs te regelen via de plaatselijk politieverordening. Friese gemeenten waren daar al jaren mee bezig, maar veel resultaat had het niet opgeleverd. Ook de Zuid Hollandse IJsbond en de IJsbond Hollands Noorderkwartier, die in 1893 en 1895 werden opgericht, probeerden politie-verordeningen aan te passen en plaatselijke overheid zo ver te krijgen dat baanvegers betaald werden.

Hardrijden op de schaats is al sinds 1805 een zeer oude traditie in Leeuwarden. Dat er baanvegers actief waren bleek ook op 16 januari 1855 toen er een hardrijderij voor paren werd gehouden op de beroemde baan achter de Prinsentuin. Uiteraard waren er baanvegers nodig. Links op de prent zijn er twee in actie.

 

Zo kende Noord-Holland al snel verordeningen in Oosthuizen, Krommenie, Wormerveer, Alkmaar, Nieuwe Niedorp en tal van andere plaatsen. In Zuid-Holland gebeurde hetzelfde, maar nergens waren de regels zo ingrijpend als in Leeuwarden.

Daar werd op 4 december 1907  de 'Verordening op het aanleggen, onderhouden en gebruiken der openbare ijsbanen in de gemeente Leeuwarden' vastgesteld door burgemeester en wethouders.

Zij namen de verantwoording 'voor het aanleggen, de veiligheid en de bruikbaarheid der openbare ijsbanen in de gemeente' op zich. Dit hield in, dat de gemeente zich verplichtte baanvegers aan te stellen en te betalen.

In artikel 4 werden de plichten van de baanvegers vastgelegd:

-     a. de banen voor schaatsenrijders aan te leggen en te onderhouden op eene breedte van tenminste vijf meter.

-     b. de banen des morgens voor 9 uur schoon te hebben en verder gedurende den dag schoon te houden.

-     c. bij wakken of op plaatsen,waar dit voor de veiligheid noodig is, bakens te zetten en te onderhouden en verder zoodanige maatregelen te nemen als kunnen strekken ter voorkoming van ongelukken.

-     d. zodra het ijs daarvoor geschikt is, op last van den burgemeester een tweede baan, ter breedte van tenminste drie meter, aan te leggen voor sleden en voor paarden daarbij de palen en borden te plaatsen, die hun daartoe zullen worden uitgereikt.

Het was verboden met sleden en paarden op banen voor schaatsenrijders te rijden Ook mochten bakens, palen, planken en andere voorwerpen, die zich op de baan bevonden weg te halen of te beschadigen en bijten te hakken, tenzij men daarvoor vergunning van de burgemeester had. Overtreders konden rekenen op een boete van 5 gulden.

Met deze verordening werd die van 27 november 1879 vervangen en uitgebreid. Leeuwarden kende dus al zeer vroeg B zeven jaar voor de oprichting van de Friesche IJsbond B officieel beheer van de ijsbanen.

De bruggen in de gemeente mochten niet meer geopend worden, zodra het ijs drie centimeter dik was. Ook ponten moesten dan blijven liggen. Zodra de ijsvloer tot 6 centtimer was gegroeid moesten >barten= voorzien van leuningen op elk der buitengrachten worden aangelegd. Dit waren loopplanken, zodat men geriefelijk het ijs kon bereiken. Er bij werd wel een bord geplaatst met de tekst: >Gevaarlijk ijs= en als er sneeuw was gevallen, zou deze worden verwijderd. Er moest dan een bord geplaatst worden met de waarschuwing: 'De sneeuw is van het ijs verwijderd om het sterk worden te bevorderen. Het blijft niettemin gevaarlijk ijs, een ieder zij derhalve  G e w a a r s c h u w d.'

 

Bij 8 centimeter mocht men het ijs op, maar kreeg wel de waarschuwing 'Opeenhoping van menschen is GEVAARLIJK'. De tweede Kanaalbrug zou vanaf dat moment geopend blijven voor verkeer over het ijs. Bij 10 centimeter ijs werden de banen na overleg met de burgemeester voor algemeen verkeer opengesteld. De baanvegers kregen hun onderscheidingstekens en kregen hun baanvak aangewezen. De banen werden overal aangelegd. Op de binnen-en buitengrachten, het Nieuwe Kanaal, de Dokkumer Ee en de Harlingervaart, net als langs de ijsbaan van de Nieuwe IJsclub achter de Prinsentuin.

Alle baanvegers werden voorzien van reddingsmiddelen, zoals een ladder van 6 meter lang, breed binnenwerks 50 centimeter en met sporten op 50 centimeter van elkaar. Verder een lijn van 15 meter lengte met aan elk einde een geverfde houten bal en een reddingshaak zonder punt met een lengte van tenminste 6 meter.

Het 'baanvegersgilde'  was een omvangrijke organisatie. Direct onder de burgemeester stond de baanchef, die zijn orders van de eerste burger kreeg. Hij was herkenbaar aan een lint in de stadskleuren om zijn hoofddeksel, meestal een hoge hoed. De baanchef, voorzien van hoge hoed en lint met gouden letters, waarop zijn functie stond, had de supervisie over drie baanwijken, waarover weer drie baaninspecteurs werden aangesteld, herkenbaar aan een blauwe band, voorzien van de in geel uitgevoerde tekst >baan-inspecteur= om hun hoed.

De baanwijken waren weer onderverdeeld in acht baanvakken, die onder toezicht stonden van acht baanopzichters, herkenbaar aan een geel lint, waarop in zwarte letters hun functie was vermeld en die B hoe kan het ook anders B om hun hoed was gebonden.

Elke baanopzichter kreeg zoveel baanvegers onder zich als naar het oordeel van de baanchef nodig was.

De gereedschappen van de drie baanwijken waren makkelijk te herkennen. Wijk 1 had bruin geschilderde vegers, scheppen en schuivers. In Wijk 2 waren ze rood geschilderd en in Wijk 3 blauw. De baanwijken waren als volgt ingedeeld:

Wijk 1: Grachtswal vanaf de Potmarge tot de Vlietsterbrug, Vliet, Nieuwe Kabaal, Tijnje, Ouddeel en Kurkemeer.

Wijk 2: Buitengracht vanaf Vrouwenpoortsbrug tot de Noorderbrug, vandaar langs de Verversbrug (Kippenloop) tot de Vlietsterbrug en de Dokkumer Ee tot de Jelsumervaart.

Wijk 3: De buitengracht vanaf de Vrouwenpoortsbrug langs de Verlaatsbrug en de Willemskade tot de Potmarge; dan de Potmarge tot aan de Huizumervaart en de Harlingervaart vanaf de stad tot de Schenkenschans.

Ook de baanvakken waren exact omschreven.

 

De salarissen waren niet mis. De baanchef kreeg een vast honorarium van 75 gulden per jaar en f. 2,50 voor elke dag dat de ijsbanen voor het publiek waren opengesteld. Hij moest dan elke dag om drie uur rapport uitbrengen over de gebeurtenissen op het ijs. =s Ochtends om half acht verdeelde hij de taken.

Baan-inspecteurs ontvingen ook f. 2,50 voor elke dag, die zij in dienst waren. Zij werden pas aangesteld, zodra de vorst begon. De opzichters ontvingen, indien zij gemeente-ambtenaar waren, 50 cent per dag. Niet-ambtenaren kregen f. 1,75 per dag. Zij reikten elke morgen het materiaal uit aan de baanvegers, vertelden hen wat er moest gebeuren en namen =s avonds het materiaal weer in. Wie zijn plicht verzuimde kon onmiddellijk ontslagen worden.

De baanveger vormde uiteraard de onderkant van deze piramide en zijn salaris werd niet genoemd. Het werd ongetwijfeld elke winter opnieuw vastgesteld.

De gangbare honorering rond 1907 was 12 cent per uur. Er zijn enkele gegevens bekend uit Noord-Holland. Hier betaalde de ijsclub Middelie in de Beemster een 'topsalaris' van 15 cent per uur, in Midden-Beemster zelf en het Westfriese Benningbroek golden uurtarieven van 12 cent en in 1910 ontvingen baanvegers in het bij Alkmaar gelegen Stompetoren 12 2 cent per uur. Pas in de winter van 1917 gingen de tarieven over de gehele linie omhoog naar minimaal 15 cent.

In Leeuwarden zal het honorarium van de baanveger ongetwijfeld niet veel afgeweken zijn. De mannen werden bij voorkeur gekozen uit de rijen der werklozen, waarbij vaders van huisgezinnen voorrang hadden, omdat daar in tijden van zware winters de nood altijd het hoogst was. De eisen, die aan de mannen gesteld werden, waren niet gering. In artikel IV, lid 1 Van de baanvegers werd in de politieverordening vastgelegd:

Zij staan onder de bevelen van den opzichter van hun baanvak, den inspecteur in hun wijk en den baanchef.

Ze konden dus opdrachten ontvangen van drie verschillende personen en moesten deze stipt uitvoeren. Om hun linkerbovenarm droegen ze een band, die zij pas om mochten doen zodra de banen door de burgemeester voor het publiek waren opengesteld.

Hij had er voor te zorgen, dat zijn banen voortdurend vrij van sneeuw of kapsel waren, waarvoor hij 's morgens tijdig (één uur voor zonsopgang) of desverlangd ook 's avonds op het ijs aanwezig diende te zijn en geregeld te werken. De baanveger zag er op toe dat niemand gaten in het ijs hakte, het bevuilde of beschadigde. Hij moest er voor zorgen, dat de schaatsenrijders steeds rechts reden, behandelde hen voorkomend, was hen zo nodig zonder vergoeding behulpzaam en wees de geachte schaatsenrijder op gevaarlijke plekken. Overtredingen van welke aard ook meldde hij terstond aan de opzichter en het was hem 'verboden het publiek op eenigerlei wijze lastig te vallen om fooien, of het verkeer op het ijs te belemmeren.' Vrijwillig geschonken gaven mochten zij in ontvangst nemen. Zij controleerden ook of er niemand koek-en-zoopies bouwde zonder vergunning van B. en W. Van de mannen, die vaak moesten werken onder extreme omstandigheden als sneeuw en zware vorst, werd bovendien verwacht, dat zij zich als heren op het ijs gedroegen. Wie brutaal was tegen zijn meerderen, onbescheiden tegen het publiek of wie zijn banen onvoldoende verzorgde werd onmiddellijk ontslagen. Maar waar >de belangen van het ijs het best werden behartigd= keerde de gemeente een premie van tien gulden uit, die verdeeld kon worden onder de baanvegers van de betreffende wijk.

Aan het Leeuwarder baanvegersreglement werd nog artikel 56 van 'de politie op de Waterstaatswerken, in onderhoud en beheer bij de provincie Friesland' toegevoegd. Hierin werd bepaald, dat het verboden was met een vaartuig te varen, zodra Gedeputeerde Staten een vaarverbod 'in het belang van het behoud der ijsbanen' had uitgevaardigd en met een boot bruggen te passeren als er borden geplaatst waren met de tekst: 'Vaart gestremd in het belang der ijsbanen'.

Dit uitvoerige reglement stond model voor heel wat aanpassingen in politie-verordeningen elders in het land, maar nergens ging men zover als in de Friese hoofdstad. De organisatie van de baanvegerij in Leeuwarden was B en bleef B uniek voor Nederland.

Bronvermelding

Het Leeuwarder baanvegersreglement: uniek in Nederland, Kouwe Drukte Nr.9, pag. 13 t/m 16, R. Couwenhoven
De inhoud van bovenstaand artikel mag zonder schriftelijke toestemming van Ron Couwenhoven niet worden gebruikt voor andere publicaties (red.)

Bovenkant van de pagina