Baanvegers rond 1880
- Inleiding
- Spelbrekers
- Zak met centen
- Treurige toestand in Friesland
- Schade en ongerief
- Bronvermelding
Inleiding
Auteur Ron Couwenhoven
Aan het einde van de negentiende eeuw kwam er meer informatie over de activiteiten van de baanvegers. Ook de gedachte, dat het voor het economisch verkeer van belang was, goed onderhouden ijsbanen door de waterrijke gebieden aan te leggen, begon steeds meer gestalte te krijgen. In Friesland werd de Friesche Us-bond opgericht (1886), de Zuidhollandsche IJsvereniging volgde in 1890 en de IJsbond Hollandsen Noorderkwartier zag in 1895 het levenslicht. Al deze bonden concentreerden zich op hetzelfde doel: doelmatig ijsverkeer.
Spelbrekers
'Als de vorst doorzette, dan was het met de grootste drukte op de sloten de Watering en de Gouw meestal snel gedaan. Dan gingen de schaatsenrijders de Zaan opzoeken, tenminste, diegenen, die daar niet te ver vanaf woonden. Want vroeger was het ijs in de Zaan veel sneller en beter te berijden dan tegenwoordig. De stoomboten, die er toen voeren, waren niet zo erg sterk, en daarom lieten die het snet zitten, als het doorzette met vriezen. Er was er eentje, die niet zo snel opgaf. Dat was de 'Olievos', een boot die de olie van de fabrieken en de molens haalde en naar de stad (Amsterdam) bracht. Dat 'kreng' - zo werd de 'Olievos' genoemd als
hij in het ijs lag te wroeten - is indertijd wat keren vervloekt, als hij het mooie, vlakke spiegelgladde ijs vernielde. Maar, als het bleef vriezen dan moest de 'Olievos' het op het laatst ook opgeven en zijn geul was dan snel genoeg dicht en sterk. Dan kon je schaatsenrijden, waar je maar wilde, al was het van de Dam in Zaandam naar Alkmaar. Tenminste, zodra de overzetters hun geultje dicht lieten vriezen.'
Zo beschreef de molenmaker Pieter Boorsma uit Koog aan de Zaan, die in 1871 werd geboren, de situatie op de Zaan in de winter van 1880.
Hij was molenmaker van beroep, historicus en vanaf 1927 de eerste conservator van het Molenmuseum in Koog aan de Zaan. Als geen ander had hij in zijn tijd oog voor de gewone man en zijn dagelijkse beslommeringen. Niet voor niets was hij een boezemvriend van de anarchist Ferdinand Domela Nieuwenhuis. Zijn jeugdherinneringen geven een goed inzicht in de toestand van het ijsvermaak aan het einde van de negentiende eeuw. Boorsma was negen jaar oud in de winter, die hij zo uitvoerig beschreef. De brede Zaan, die de streek van Zaandam tot Knollendam als het ware in tweeën snijdt, kende toen nog geen enkele oeververbinding met uitzondering van het sluizencom-plex in Zaandam. We! waren er talloze 'overzetters', veerlieden, die pendelaars tegen betaling naar de andere zijde van de rivier roeiden. Als het Ijs sterk genoeg was, verloren ze hun inkomsten, omdat dan uiteraard iedereen gewoon naar de overkant liep. Ze probeerden zo lang mogelijk hun vaargeultje tussen beide oevers open te houden.
Boorsma vertelt: 'De veerlieden gaven het niet zo erg snel op, al haalde dat niet veel op. De lui die dan nog van het schuitje gebruik maakten, waren meestal mensen, die erg bangelijk waren, en niet de Zaan overliepen voor het paardenijs was. En natuurlijk ook gebrekkige mensen.' 'Het was de overzetter dan eigenlijk niet te
doen om die paar klanten te gerieven, dat hij zijn geul open hield. Daar stak wat anders achter en wel dit: over dat open slop legde hij een paar planken met een leuning er langs. Daar kon je dan overheen lopen, voor de schaatsenrijders lag er meestal wat stroo op die planken. De baas van de brug hield daarbij zijn hand op, en als het dan een beetje druk was, had hij nog wel eens een aardig daggeldje. Maar bij doorgaand vriezend weer, kwam daar ook een einde aan en als zo'n man geen 'achterdeurtje' meer had, dan moest hij ook van de nood een deugd maken door de bezem op te nemen en baanveger te worden.
Zak met centen
Van die gedienstigen - baanvegers - waren er meestal heel wat, want de wintertijd bracht in de regel veel gebrek aan werk mee. Die 'baantjes-gasten' keken ook naar je handen en ze lieten ook horen dat ze er waren. 'Denk om de baanveger!' 'Denk om de bezem', schreeuwden ze. Niet omdat ze bang waren dat ze omver gereden werden of uit vrees, dat de rijders over de bezem zouden vallen werd dat geroepen, maar zoals wel te begrijpen is, het was ook al weer om de centjes te doen. Op hun bezem passen was aan sommige van die luitjes wel toevertrouwd. Die waren liever koud dan moe en hun bezem sleet dan ook niet erg.
Als de beloning uitbleef en verschillende rijders zo'n bezemhouder voorbij zwierden en deden of zij zijn roepen niet hoorden, dan gebeurde het wel veel gebrek aan werk mee. Die 'baantjes-gasten' keken ook naar je handen en ze lieten ook horen dat ze er waren. 'Denk om de baanveger!' 'Denk om de bezem', schreeuwden ze. Niet omdat ze bang waren dat ze omver gereden werden of uit vrees, dat de rijders over de bezem zouden vallen werd dat geroepen, maar zoals wel te begrijpen is, het was ook al weer om de centjes te doen. Op hun bezem passen was aan sommige van die luitjes wel toevertrouwd. Die waren liever koud dan moe en hun bezem sleet dan ook niet erg. Als de beloning uitbleef en verschillende rijders zo'n bezemhouder voorbij zwierden en deden of zij zijn roepen niet hoorden, dan gebeurde het wel dat ze achterna gejouwd werden; maar daar hoorden ze niet veel van. Wat er ook uitgebraakt werd, konden degenen die aankwamen meteen opvangen, en dat lokte niet tot geven uit. Nu was het ook niet lollig voor de baanve-gers als er niet veel gegeven werd, maar andersom was het voor de schaatsenrij-ders ook niet te doen om al die gasten wat te geven. Daar was geen beginnen aan. Al was het voor iedereen maar één cent geweest, dan had je op een reisje van de Dam in Zaandam naar Alkmaar en terug een aardige zak met centen nodig.'1
Treurige toestand in Friesland
Niet alleen de baanvegers begonnen een steeds groter probleem te vormen. Ook de toestand van het ijs zelf baarde velen ernstig zorg. S.H. Hylkema, in 1887 schrijver van het Nederiandsch Handboek voor de IJssport, meldde in zijn feestrede ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van de Friesche IJsbond, waarvan hij de eerste voorzitter was: 'De klachten over verwaarlozing en vermeiing van het ijs waren menigvuldig. Als met den Oostenwind de winter in 't land kwam, hield de sterke afstrooming van 't boezemwater de ijsvorming tegen. Het met den dag toenemend getal stoomboten vond daardoor gelegenheid het ijs stuk te varen of te breken en als de aanhoudende vorst ze eindelijk tot stilstand dwong, de zeesluizen gesloten bleven, was het te laat: de ijsbanen waren vernield en voor 't verkeer onbruikbaar; een mislukte winter met al zijn misere stond ons te wachten.
Schade en ongerief
Schade en ongerief.2
De doelstellingen van zijn bond legde hij al in 1887 in zijn Handboek vast: 'In den winter is goed en bruikbaar ijs het aangewezen en 't door de Friezen meest gewilde middel van verkeer, zoowel voor 't vervoer van personen als van goederen. Het verschaft aan duizenden werklieden werk, en bijgevolg brood. Het is voor tal van neringdoenden een bron van welvaart. Het is voor gemeentebesturen een uitnemend middel tot werkverschaffing en het doet voor de geheele provincie een geest van opgeruimdheid en tevredenheid ontstaan; jong en oud vermaakt zich.' Reden genoeg dus om de aandacht van Gedeputeerde Staten en Provinciale Staten van Friesland op deze kwestie te vestigen.3 Hylkema gaf ook voor het eerst aan, dat er voor gemeentebesturen een taak lag: men moest door de winterse omstandigheden werkloos geworden arbeiders en schippersknechten te werk stellen als baanveger en hen uit gemeentelijke fondsen betalen. Zo sneed het mes aan twee kanten. De baanvegers hadden een vast inkomen en de schaatsenrijders hoefden zich geen zorgen meer te maken over de betaling van deze lieden. Het eerste bestuur van de Friesche IJsbond pakte de zaken dus gelijk stevig aan. Er werd een ontwerp gemaakt voor een 'Provinciale Verordening op het aanleggen, onderhouden en gebruiken der Us-banen op de Openbare Vaarwaters in Frieslan'.
Hierin was ook een Provinciale Instructie voor Baanvegers opgenomen. Met deze Instructie moesi al het doen en laten van de baanveger geregeld worden. Burgemeester en Wethouders van elke gemeente moesten de vegers benoemen, ontslaan en de bezoldiging regelen. Niemand anders had het recht het 'ambt van baanveger' uit te oefenen. Baan-inspecteurs moesten het personeel controleren. De officiële baanvegers zouden voortaan herkenbaar zijn aan 'een witte band voorzien van het woord baanveger1. Deze band moest duidelijk zichtbaar om de linkerbovenarm gedragen worden. De taken van de vegers werden haarscherp omschreven.
Uit een provinciaal onderzoek dat het bestuur met behulp van zijn dertig zogenaamde kriten, plaatselijke afdelingen, had gehouden, bleek dat in een aantal gemeenten al bepalingen van dit soort geldig waren.
'22 gemeenten stellen baanvegers aan. Door 17 gemeenten is het sluiten der bruggen verordend. Henneradeel doet dit al bij een ijsdikte van 15 millimeter. Veertien dorpen hebben een reglement voor aanstelling, ontslag en bezoldiging van baanvegers en in 17 gemeenten moeten baanvegers een onderscheidingsteken dragen, maar de instructie voor baanvegers is geheel nieuw.'4
Bronnen:
1. Cultuurhistorisch magazine De Zaende 1948, pag. 18-24 - P. Boorsma
2. Gedenkschrift van den Frieschen IJsbond 1886-1936, pag. 12 - J.H. Rijpkema
3. Nedertandsch Handboek voor IJsport 1887, pag. 143 - S.H. Hylkema (1887)
4. Archief Gewest NH/Utrecht. Ontwerp Provinciale Verordening Ijsbanen op Open
bare Vaarwaters in Friesland, pag. 13-16
Bronvermelding
Baanvegers rond 1880, Kouwe Drukte Nr.7, pag. 25 t/m 27, R. Couwenhoven
De inhoud van bovenstaand artikel mag zonder schriftelijke toestemming van Ron Couwenhoven niet worden gebruikt voor andere publicaties (red.)