Artikel KD 51

IJswegenkaarten - Etui Zuidhollandsche IJsvereeniging

Auteur Matthy van Klaveren

De Zuid-Hollandse IJsbond die dan nog de Zuidhollandsche IJsvereeniging heet, is in 1894 de eerste ijsbond die een terreinkaart voor schaatsenrijders publiceert. Of eigenlijk drie kaarten tegelijk, want ze geven een etui uit, waarin drie kaarten zitten en een gidsje. Of zij de promotie van een ijskaart nu zelf bedacht hebben of dat zij op het idee gekomen zijn door het particuliere initiatief van Jacobus van Loenen, die in 1887 de eerste kaart had uitgebracht, zal altijd wel in nevelen gehuld blij

De oplaag was beperkt tot 400 stuks en door het succes van deze kaarten moest er in het volgende jaar al een tweede druk verschijnen. Hoe groot de tweede oplage is geweest heb ik nog niet kunnen achterhalen

In ieder geval zal de oplage wel aanzienlijk groter geweest zijn, want de derde druk van deze kaart is pas nodig in 1901/1902. In oktober 1901 wordt er in het jaarverslag opgetekend dat de derde druk in voorbereiding is. In het najaar van 1902 wordt in het nieuwsblad voor de boekhandel melding gemaakt dat de derde druk is verschenen. De kaarten van de derde druk doen dienst tot 1909, want dan komt de ZHIJ met een geheel nieuwe kaart. Dan niet meer in een etui en dan ook nog maar slechts één kaart. De eerste twee uitgaven met drie kaarten en een gidsje zijn ‘uitgegeven vanwege de Zuid-Hollandsche IJsvereeniging’ door H.L. Smits uit ’s Gravenhage. De druk is verzorgd door Lith. V. J. Lobatto Rzn, ‘s Gravenhage. Bij de derde druk staat echter vermeld als uitgever De Ned. Boek en Steendrukkerij voorheen H.L. Smits, de drukker Lobatto is verdwenen en we mogen dus aannemen dat naast de uitgifte nu ook de druk door de Steendrukkerij is verzorgd.

Het gidsje
In opvolging van het bij de statuten voorgeschrevene, is het bestuur van de Zuidhollandsche IJsvereeniging met de terreinkaart voor Zuid-Holland gereed gekomen, en biedt zij deze eerste proeve op een tot heden onbetreden terrein aan hare leden en het publiek aan. Het erkent volmondig dat het werk, zoals het daar ligt, niet volmaakt is, daartoe ontbrak tijd en … geld. Het gevolgde stelsel is echter vrij zeker de weg om tot het volmaakte te geraken. De oplage dezer uitgave is niet groot, en worden de fouten en de leemten door belangstellende rijders onder de aandacht van het bestuur gebracht, dan kan spoedig tot een tweede verbeterde uitgave overgegaan worden. Voor die inlichtingen houdt het Bestuur zich dan ook dringend aanbevolen. (adres; de heer Hoyer te ’s Gravenhage, secretaris van de Zuidhollandsche IJsvereeniging). Wegens het ontbreken van voldoende gegevens konden de Krimpenerwaard en de Alblasserwaard niet opgenomen worden. Om die leemte meende het Bestuur de uitgave niet een vol jaar te moeten uitstellen.

Zo luidde het voorwoord bij de eerste druk, Wanneer wij dit gidsje naast het gidsje van de tweede druk leggen, zien we dat er twee tochtbeschrijvingen zijn toegevoegd en dat het dus is uitgebreid van 14 naar 16 tochten. De helft van de tochtbeschrijvingen hebben wijzigingen ondergaan, maar dat zijn doorgaans maar minimale aanpassingen. De eerste winter na uitgave van de eerste druk mag er zijn. In januari vriest het ‘s nachts en overdag komt de temperatuur net iets boven nul. Vanaf 27 januari blijft ook overdag de temperatuur onder nul en vriest het in begin februari matig tot streng. Dat duurt tot in de tweede helft van februari, daarna blijft het nog steeds vriezen maar komt overdag de temperatuur net iets boven nul. Er moet dus volop gelegenheid zijn geweest om de tochten te rijden en wijzigingen aan te dragen.

Het eerste gidsje heeft 31 bladzijden en de gidsjes bij de tweede en derde druk hebben slechts één bladzijde meer en de verschillen zijn gering. Wat opvalt is dat de clubs uit zowel de Krimpenerwaard als de Alblasserwaard geen lid zijn. Ook worden er geen tochten beschreven die in deze waarden gereden zouden kunnen worden. Hoewel de grote rivieren als Lek en IJssel soms ook wel bevroren raken, is dat toch maar sporadisch het geval. Wel wordt er op de kaarten die zijn uitgegeven door de IJsbond Krimpenerwaard en de IJsbond Alblasserwaard aangegeven waar men gebruik kan maken van overzetveren. Op de kaarten van de ZHIJ ontbreken deze gegevens. Deze twee bonden (en hun ijsclubs) weigeren in de beginjaren ook om lid te worden van de ZHIJ; zij zien daarin geen toegevoegde waarde en vinden de contributie een te groot struikelblok.

Onderbinden in Gouda voor de terugreis
met gekrulde pijpjes op de pet

De schaatstochten

Er staan dus verschillende schaatstochten in de gids. In die beginjaren is er nog geen sprake van georganiseerde toertochten en ook aan herinneringen zoals medailles wordt niet gedaan. Toch komt het wel voor dat men vanuit Kralingen (Rotterdam) op de schaats over de Rotte naar Gouda rijdt (tochtbeschrijving VIII in 1e druk en IX in 2e en 3e druk). Men koopt dan aldaar Goudse stroopwafels of spritsen, maar ook stenen pijpjes. Die laatste worden dan op de revers of op de muts gespeld; men moet proberen ze ongeschonden terug naar Kralingen te brengen. Een bewijs dat men in Gouda is geweest en bovendien een bewijs dat men een goed schaatsenrijder is. Immers de pijpjes hebben de tocht overleefd, dus men is zonder vallen weer gearriveerd op het punt van vertrek. Zo zou men ook wel Vlaardingse moppen hebben gehaald, een lekkernij die door bakker Hazenberg in die stad gefabriceerd werd.

Om u kennis te laten maken met het taalgebruik en even de sfeer te laten proeven, hier een passage uit het eerste gidsje:
Een tochtje per schaats van Gouda naar Rotterdam is een genot, dat slechts zij weten te waardeeren, die in de gelegenheid zijn geweest, het, liefst in een niet te groot gezelschap, te smaken. Het is, in een woord, verrukkelijk.

Volgt hier de reiswijzer:

Men bindt buiten Gouda, aan de Lazeruskade de schaatsen aan, rijdt een breede sloot ten einde en is weldra aan de ringvaart van de Zuidplaspolder.
Deze ringvaart wordt gehouden tot Nieuwerkerk. Nu heeft men het in zijne keus, recht door te rijden, of rechtsaf langs de kom van Nieuwerkerk, waar desverlangd even kan worden ‘opgestoken’, naar Zevenhuizen te glijden.

Van Zevenhuizen gaat men langs de Hennipsloot of Kennipsloot op de Rotte aan, waar den echte ijssportman het hart van vreugde in de borst opspringt bij den aanblik van een spiegelglad ijsvlak, zóó breed, dat men een ‘aardig streekje’ moet kunnen leggen, om het af te zwieren.
Wil men meteen een bezoek brengen aan Bleiswijk, de gelegenheid is er. Even benoorden de Bleiswijksche meeren, ligt de Bleiswijksche vaart, die den liefhebber in eenige minuten, in het dorpje brengt.
Verder rijdt men de Rotte zonder te kunnen dwalen af, en bereikt weldra Rotterdam. Aan het Zwaanhals moet men in de regel afbinden, van wege open ijs.
Deze route, ofschoon eenigszins ‘om’ wordt door de liefhebbers, die den tijd hebben, daarom verkozen, omdat het ijs, natuurlijk bij strenge vorst, altijd in uitstekenden toestand is.
Is men iets meer in zijn tijd beperkt, dan laat men Nieuwerkerk rechts liggen en vervolgt zijn weg over de ringvaart van den Prins Alexanderpolder. Het ijs is zeer vertrouwd. Bij de watermachines ligt het wel eens open, doch er wordt zeer voldoende gewaarschuwd.
Het ijs ziet op deze vaart eenigszins geel, is echter van uitstekende kwaliteit, doch raakt door het drukke verkeer weldra vol scheuren. Bij eenige oplettendheid is dat echter geen bezwaar.
Meer hinder kan men hebben, van de pijpesteelen van gevallen Rotterdammers, want de traditie schrijft voor, dat men, Gouda bezocht hebbende, bij het verlaten der stad, de lange pijp opsteekt, en deze, nog heel, te Rotterdam aanbrengt. Hoeveel pijpen sneuvelen is niet te benaderen; in ieder geval een respectabel getal. Zo rijdt men dan verder tot Kralingen waar men aan de Kortekade afbindt.
Is de Bosplas goed, dan stapt men daarop over en rijdt tot midden in Kralingen.
Dat deze ijsbaan een druk gevolgde route is, blijkt hieruit, dat iemand, die deze winter (van 1893 – 1894), aan een overloop bij Nieuwerkerk stond, op één Zondag f 45,-- zegge vijf-en-veertig gulden aan plankgeld ontving. En dat louter centen. Daar waren minstens tien duizend personen gepasseerd.

Rijtijd Gouda – Nieuwerkerk: 35 minuten
Nieuwerkerk – Rotterdam: 30 minuten

Als maatstaf een flink rijder.
N.B. Ieder schaatsrijder, die prijs op zijn lieve leven stelt, mijde zorgvuldig een korteren weg te zoeken dwars door den Alexanderpolder. Die is totaal onberijdbaar, van wege de vele wellen en wakken.

Etui
De drie kaarten staan aangegeven op de buitenkant van het etui. Bovendien wordt er melding gemaakt van de kleuren rood-wit-blauw. De kaarten hebben aan de bovenzijde deze kleuren, hierdoor kan men uit het etui direct de kaart nemen die men nodig heeft. Op mijn exemplaar van de derde druk ontbreken de kleuren, toch zijn er mij exemplaren bekend van de derde druk die ook de kleuren bezitten. Hoewel de informatie op de diverse etuis gelijk is, is het niet moeilijk de etuis uit elkaar te houden want ze hebben allen een andere kleur. Van de tweede druk heb ik meer exemplaren weten te lokaliseren dan van de eerste en derde druk samen. De prijs van de kaarten blijft alle keren gelijk en bedraagt fl 1,00. Opmerkelijk is nog dat in de drie kaartbeschrijvingen de stad Leiden iedere keer als eerste genoemd staat. Misschien ligt hierin de oorzaak dat Leiden op alle drie de kaarten staat aangegeven, zodat men ook vrij makkelijk van de ene kaart naar de andere kaart kan rijden. Maar misschien ligt de oorzaak ook wel in het feit dat eind 19e en begin 20e eeuw Leiden gezien kan worden als de schaatsstad van Nederland. Immers Jacob Bernard van Loenen woont en werkt hier en ontwerpt de eerste twee ijskaarten, maar ook de secretaris van de KNSB Mr. J. van Buttingha Wichers schrijft zijn beroemde boek Schaatsenrijden in 1888 In Leiden. Daarnaast was ook de studentenijsclub uit de stad zeer actief.

 

 

Bronnen

Archieven van Aad van den Ouweelen en Matthy van Klaveren

Bovenkant van de pagina