Wedstrijdbaan, spelregels, uitrusting, techniek en training
Wedstrijdbaan
Afmetingen 400 meter wedstrijdbaan
Het eerste grote toernooi op een (open) buitenbaan met kunstmatig gecreëerd ijs werd in 1960 bij de Olympische Winterspelen in Squaw Valley gehouden. Al in 1924 was overigens de baan van Boedapest voorzien van een kunstmatige vloer, en eind jaren 50 kwam in Göteborg de Ullevi kunstijsbaan gereed. Dat maakte schaatsen bij hogere temperaturen mogelijk. Bovendien kon de ijskwaliteit worden beïnvloed en op een constante kwaliteit gehouden. Vele snelheidsrecords volgden op deze ontwikkeling.
In 1986 kwam een tweede revolutie op gang: het indoor schaatsen op kunstijs. Het Sportforum in Berlijn werd geopend, in Heerenveen werd de schaatsbaan Thialf overdekt, gevolgd door het Vikingschip in het Noorse Hamar, de hooglandbaan in Calgary, Canada en de Olympic Oval in Salt Lake City. Het grote voordeel was dat er nu eerlijke concurrentie mogelijk was. De ijskwaliteit kon constant worden gehouden en weersinvloeden speelden een ondergeschikte rol. Hierop volgde een ware hausse aan snelheidsrecords.
Baanvorm van de ijsbaan van Leeuwarden tijdens een van de eerste internationale schaatswedstrijden in 1885. De totale lengte is 1609 m en er is slechts 1 bocht aanwezig.
Spelregels
SPECIFIEKE BEPALINGEN HARDRIJDEN LANGEBAAN Artikel 101 Nederlandse kampioenschappen
1. Alle Nederlandse kampioenschappen moeten worden gehouden op een 400 meter standaard kunstijsbaan. Het rijden in dubbele paren is niet toegestaan, uitgezonderd bij de allround- en afstandskampioenschappen voor Junioren en Neo-senioren. Voorafgaand aan de loting kan de scheidsrechter een coaches-/teamleiderbijeenkomst houden op een tijdstip en plaats die in de uitnodigingsbrief aan de deelnemers wordt vermeld.
2. De deelnemers aan deze wedstrijden worden op grond van hun prestaties tijdens een aantal op kunstijs te houden selectiewedstrijden door het sectiebestuur aangewezen volgens door hem daartoe vastgestelde regels.
3. Voor de loting van de startvolgorde kan op basis van de resultaten van de selectiewedstrijden het deelnemersveld door het sectiebestuur in groepen worden verdeeld. Indien er een groepsindeling is, zal de groep met de beste rijders het laatst rijden. (deze bepaling is van toepassing bij alle kampioenschappen langebaan). Wanneer een deelnemer zich na de loting terugtrekt, zal een reserve worden ingezet in de groep waarin hij thuishoort. Bij groepsindeling zal de rijder die zich terugtrekt, worden vervangen door de hoogst gekwalificeerde rijder uit de eerstvolgende lagere groep, en laatstgenoemde weer door de hoogst gekwalificeerde rijder uit de daarop volgende lagere groep, voor zover van toepassing. De reserve zal de plaats innemen van de op deze wijze verplaatste rijder uit de zwakste groep. Indien echter een deelnemer zich minder dan 2 uur voor aanvang van de wedstrijd terugtrekt, zal de reserve zijn plaats rechtstreeks innemen.
3a. Bij Nederlandse kampioenschappen, waar de resultaten van de wedstrijden gebaseerd zijn op het puntentotaal of totale tijden van alle gereden afstanden, zal een rijder, die niet alle voorgaande afstanden of ritten met een geldig resultaat heeft voltooid, niet worden geplaatst voor de laatste afstand (rit) van het kampioenschap. Dit geldt voor de Nederlandse Sprint kampioenschappen, de Allround kampioenschappen en ook voor de tweede 500 m., voor zover dit van toepassing is, bij de Nederlandse Afstandskampioenschappen. (zie ook Internationaal Reglement Artikel 266, lid 1 en 2). Een uitzondering zijn de Allroundkampioenschappen voor junioren C.
3b. Wat betreft de eindrangschikking over enkele en meerdere afstanden zijn de bepalingen van de artikelen 265 en 266 van het Internationaal reglement van toepassing.
4a. Voor deelname aan gewestelijke-, invitatie- en nationale wedstrijden en kampioenschappen van wedstrijdlicentiehouders met een baan-gerelateerd wedstrijdnummer geldt dat hij op kunstijs mag deelnemen voor dat gewest waarin de baan is gelegen waar hij zijn wedstrijdnummer heeft, of indien dat gewest hem niet afvaardigt of selecteert, voor het gewest waarin de vereniging waarvan hij lid is, is gevestigd, maar hij mag uitsluitend deelnemen aan 1 kampioenschap. Op natuurijs mag hij alleen deelnemen aan het gewestelijk kampioenschap van het gewest waarin de vereniging, waarvan hij lid is, is gevestigd.
4b. Open Nederlandse kampioenschappen. Nederlandse en Gewestelijke kampioenschappen en wedstrijden voor junioren kunnen ook worden gehouden als Open kampioenschappen c.q. wedstrijden onder dezelfde regels en voorwaarden, met uitzondering van de vereiste nationaliteit. Deelname is dan ook mogelijk voor degenen die ten minste 1 jaar in Nederland verblijven of wonen en een andere nationaliteit hebben dan de Nederlandse. Zij moeten wel voldoen aan de gestelde selectie- of kwalificatie eisen en in het bezit zijn van een KNSB- wedstrijdlicentie. Voor buitenlandse deelnemers kan in plaats van de KNSB licentie eventueel worden volstaan door het kunnen aantonen dat zij lid zijn en in het bezit zijn van een geldige licentie van hun nationale bond. De titel Nederlands kampioen blijft wel voorbehouden aan rijders met de Nederlandse nationaliteit.” Nationaal wedstrijdreglement KNSB, specifieke bepalingen langebaan Laatste wijzigingen vastgesteld door de Ledenraad op 21-05-2016 3 Allroundkampioenschappen
5. De afstanden zijn in meters:
Heren senioren: 500, 5000, 1500, 10000
Dames senioren: 500, 3000, 1500, 5000
Heren neo-senioren: 500, 3000, 1500, 5000
Dames neo-senioren: 500, 3000, 1500, 5000
Heren junioren A: 500, 1500, 1000, 5000
Dames junioren A: 500, 1500, 1000, 3000
Jongens junioren B: 500, 1500, 1000, 3000
Meisjes junioren B: 500, 1500, 1000, 3000
Jongens junioren C: 500, 1500
Meisjes junioren C: 500, 1500
5a. Masters, de te rijden afstanden, alsmede de te volgen regels bij het kampioenschap worden jaarlijks vastgesteld door het sectiebestuur hardrijden langebaan en kortebaan. Naast de allroundkampioenschappen worden gelijktijdig de afstandskampioenschappen gehouden waarbij de afwijkende regels betreffende junioren A en B zoals vermeld in lid 8 a (2 x) en in lid 10 a en f.(met uitzondering van de opmerking over de 3000 en 5000 meter) van toepassing zijn. Wat betreft de eindrangschikking (van alle bovengenoemde categorieën) zijn de bepalingen van het Internationaal reglement artikel 265 lid 1 en 2 van toepassing.
6. Junioren C rijden op één dag. Alle andere categorieën rijden op ten minste twee dagen, waarbij de verschillende afstanden over verschillende dagen worden verreden.
7. Het aantal rijders zal bij de senioren, neo-senioren, junioren A en junioren B op de 4e afstand maximaal 12 zijn. Het sectiebestuur stelt jaarlijks per categorie het aantal vast.
8a. De samenstelling van de paren wordt, behalve bij de junioren C, op de eerste en de tweede afstand door loting bepaald. Op de derde afstand zal, behalve bij de junioren A en B, de samenstelling van de paren gebaseerd worden op de rangorde in punten na 2 afstanden. Indien er rijders zijn met hetzelfde puntentotaal, zal de rijder met de beste tijd op de eerste afstand worden aangemerkt als zijnde beter geklasseerd. De startvolgorde van de paren dient tegenovergesteld te zijn aan de rangorde in punten van de rijders. De als nr.1 en 2 geklasseerde rijders zullen na 2 afstanden in het laatste paar rijden in respectievelijk de binnen- en buitenbaan en de als nrs. 3 en 4 geklasseerde rijders in het voorlaatste paar enz. Eventueel gediskwalificeerden en/of degenen die een rit niet hebben uitgereden zullen op de derde afstand als eersten starten. Zo nodig zal de volgorde worden bepaald aan de hand van verkregen punten op geldig uitgereden voorgaande afstanden. Op de derde afstand bij de junioren A en B zal de samenstelling van de paren door loting worden bepaald.
8b. Op de vierde afstand zullen 12 rijders starten. Wanneer volgens lid 7, het sectiebestuur een ander aantal heeft vastgesteld dan wordt het genoemde getal 12 tot dit aantal teruggebracht. Indien het aantal deelnemers minder is dan 12 en er geen gelijk aantal ritten in de groepen 1 en 2 kunnen worden geplaatst, dan zal de groep met de snelste rijders (groep 1) bestaan uit het kleinste aantal rijders. De
selectie van de gekwalificeerde rijders wordt gebaseerd op twee verschillende ranglijsten: De klassering op de langste van de drie gereden afstanden en het punten klassement na drie afstanden. Rijders, die behoren bij de beste 12 op beide genoemde ranglijsten worden rechtstreeks gekwalificeerd voor de vierde afstand. Van de rijders die geplaatst zijn bij de beste 12 op slechts een van de ranglijsten, zal de rijder met de beste positie op een van deze twee ranglijsten zich als eerstvolgende kwalificeren. Als twee rijders een gelijke positie innemen op de twee ranglijsten dan zal de rijder met het beste klassement na drie afstanden, als eerste worden gekwalificeerd. Als twee rijders dezelfde positie op een van de ranglijsten delen, zal de rijder, die op de andere ranglijst een betere plaats bezet, als eerste worden gekwalificeerd. Voor de samenstelling van paren en de startvolgorde wordt verwezen naar artikel 240 lid 4, b, c van de specifieke bepalingen van de internationale reglementen. Wanneer een schaatser, die gerechtigd is te starten op de vierde afstand, zich na de loting terugtrekt, Nationaal wedstrijdreglement KNSB, specifieke bepalingen langebaan Laatste wijzigingen vastgesteld door de Ledenraad op 21-05-2016 4 dan mag deze worden vervangen door de volgende die in aanmerking komt voor plaatsing. Hij neemt de plaats in van degene die hij vervangt.
8.c. “In het vorige lid wordt vermeld: bij de beste .. (aantal) op slechts één van de ranglijsten. In artikel 240 lid 4.a. van het Internationaal reglement staat: niet verder dan het vermelde aantal. Dan bestaat de mogelijkheid dat een kleiner aantal de slotafstand mag rijden. Indien bij de Nederlandse kampioenschappen op deze wijze zich op de slotafstand minder rijders plaatsen dan mag er indien nodig als volgt worden aangevuld: tot maximaal het vastgestelde aantal voor de slotafstand: Aanvulling met rijders die na de reeds geplaatsten maximaal bij de 4 hoogst geklasseerde rijders op de langst gereden afstand behoren en aan de verdere voorwaarden voldoen.”
9. Bij de junioren C wordt de samenstelling van de paren op de eerste afstand door loting bepaald. Op de tweede afstand zal de samenstelling van de paren gebaseerd worden op de rangorde na één afstand. Indien twee of meer rijders dezelfde tijd hebben behaald op de eerste afstand, zal door het lot worden beslist wie op de tweede afstand samen rijdt met de rijder die een betere plaats bezet. De startvolgorde van de paren dient tegenovergesteld te zijn aan de rangorde van de rijders. De als nrs. 1 en 2 geklasseerde rijders, na één afstand zullen in het laatste paar rijden in respectievelijk de binnen- en buitenbaan en de nrs. 3 en 4 geklasseerde rijders in het voorlaatste paar enz. Eventueel gediskwalificeerden en/of degenen die de rit niet hebben uitgereden op de eerste afstand, zullen als eersten starten op de tweede afstand.
Uitrusting
Ten eerste gebruikt men natuurlijk schaatsen. Moderne 'hardrijschaatsen' zijn vervaardigd uit hard staal van hoge kwaliteit, het glij-ijzer heeft een lengte van 40 tot 44 cm. Het loopvlak, de zogenaamde kling, is in de lengte licht gekromd en slechts 0,9 à 1,3 mm dik. Een goed geslepen schaats is voor een topprestatie onontbeerlijk. Iedere rijder maakt gewoonlijk zelf zijn ijzers scherp, dit gebeurt handmatig door middel van een slijptafel en platte slijpsteen.
Veel langebaanschaatsers maken gebruik van klapschaatsen, die bij het afzetten uitklappen, waardoor men langer druk kan houden, harder af kan zetten en dus meer snelheid kan houden. De schaatsschoenen kunnen vervaardigd zijn van zacht leer, of ze zijn gemaakt van een harde kunststof. Hoewel de schoen slechts tot de enkels reikt heeft de rijder toch goed houvast door een hielkap, die de voet ondersteunt.
Tijdens wedstrijden draagt men een schaatspak, dat voorzien is van een capuchon. Het pak, dat strak om het lichaam zit, vermindert de luchtweerstand. Om de aerodynamica verder te verbeteren bestaan de betere versies vaak uit verschillende materialen. Aan het schaatspak zitten duimen zonder top zodat de mouwen tijdens het schaatsen niet omhoog kunnen gaan. Om de spieren bij het inrijden voor een wedstrijd warm te houden, worden jacks, (rits)broeken, salopeds e.d. gedragen.
Tijdens de training worden dikwijls handschoenen gedragen, deze geven bescherming en warmte. Bij een wedstrijd wordt dit minder vaak gedaan. De meeste wedstrijdschaatsers dragen een bril ter vermindering van het uitdrogen van de ogen. Steeds meer schaatsers kiezen ervoor om zonder sokken te rijden. Bij leren schoenen zit dat prettig, bovendien zorgt het voor meer 'contact' met het ijs.
Werden schaatskampioenschappen tot de jaren zeventig van de 20e eeuw nog gereden met losse, enigszins fladderende broeken, losse schaatsmutsen en warme wanten, de decennia daarna werd de professionele schaatskleding steeds strakker, gladder en aerodynamischer. Ook het materiaal veranderde: na de wollen kleding kwam het tricot, gevolgd door het nylon en ten slotte kunststof. Elke belangrijke verbetering leverde op de lange afstanden al gauw 15 à 20 seconden voordeel op.
De Wereldkampioenschappen schaatsen van 1974 beleefde de primeur van het 'skinpak': de muts was onderdeel van het strak op het lichaam gesneden schaatspak. Echter, niet de Nederlanders, Russen of Noren kwamen hiermee, maar de toen 45-jarige Zwitserse schaatsveteraan Franz Krienbühl, die op die leeftijd hiermee in één klap 30 seconden van zijn persoonlijk record op de 10 km afhaalde, waardoor de aanvankelijke kritiek wel moest verstommen. Toch had de schaatswereld als geheel twee jaar nodig om aan het skinpak te wennen; pas in 1976 werd het algemeen aanvaard.
De Noren namen het skinpak in 1976 als eerste over. De vier S-sen (Stenshjemmet, Stensen, Storholt en Sjöbrent) eisten prompt de eerste vier plaatsen op bij het Europees Kampioenschap. Hun pakken waren gefabriceerd door een Noorse firma, die niet aan rijders van andere landen wilde leveren. De Nederlanders bestelden hun pakken voor het WK dat jaar toen maar bij een Zweedse firma en prompt won Piet Kleine de wereldtitel. Aan het eind van dat seizoen waren alle wereldrecords in handen van skinpakrijders.
Bij de Olympische Winterspelen 1998 in Nagano hadden de Nederlandse rijders voordeel van een nieuwe vinding, de zogenaamde 'aerodynamische strips'. Smalle, ribbelige strips werden op hoofd en benen aangebracht en verminderden wederom de luchtweerstand. Dat gaf zoveel profijt, dat de Nederlanders 5 x goud, 4 x zilver en 2 x brons wonnen, op dat moment het hoogste aantal medailles ooit door Nederland bij de Winterspelen behaald. In 2002 in Salt Lake City schaatsten de Noren in pakken waarop tientallen driehoekige 'Deltastrips' waren aangebracht, een doorontwikkeling van de vinding van 1998. De Nederlandse rijders probeerden in Salt Lake City een pak uit, dat werd ontwikkeld door Nike op basis van de kleding die de Australische atlete Cathy Freeman droeg tijdens de door haar gewonnen 400-meter race bij de Olympische Zomerspelen 2000 in Sydney. Beide laatste vindingen hebben nog geen duidelijk voordeel aangetoond.
De eerste kennismaking met de klapschaats
In 1986 werd in de laboratoria van de Vrije Universiteit in Amsterdam de klapschaats ontwikkeld. Dat gebeurde door medewerkers van de vakgroep Inspanningsfysiologie onder leiding van Gerrit-Jan van Ingen-Schenau. Het voordeel van de klapschaats is dat het zogenaamde 'glijmoment' bij de afzet verlengd wordt. De schoen is slechts met de punt aan de schaats bevestigd, de hiel staat los op de schaats, waardoor bij de afzet het ijzer langer in zijn geheel op het ijs blijft. De klapschaats vereist een andere schaatstechniek dan de conventionele Noorse schaats. In 1994 begon een juniorenploeg in Zuid-Holland er wedstrijden mee te rijden, wat meteen veel persoonlijke records opleverde. Dat was het sein voor de Nederlandse professionele rijders om er ook mee te beginnen. Eén seizoen lang wonnen de Nederlandse dames toernooi op toernooi van de tot dan toe onoverwinnelijke Duitse Gunda Niemann. Maar binnen een maand begonnen alle schaatsers met de klapschaats te trainen, waardoor het voordeel geleidelijk aan weer verdween.
Een nadeel van de klapschaats is echter dat het lopen bij de start enigszins bemoeilijkt wordt. Vooral voor sprinters kan dit een probleem zijn. De Nederlandse schaatsfabrikant Viking kwam begin 2002 met een oplossing: de 'Computerschaats'. Hierbij blijft een instelbaar aantal slagen de schaats aan de schoen vastzitten en klapt pas daarna open. De Olympische Winterspelen 2002 van Salt Lake City kwamen net te vroeg voor deze vinding: de ISU, de Internationale Schaatsunie, deed de computerschaats in de ban. De reden die daarvoor werd opgegeven was dat het gebruik van elektronische hulpmiddelen bij internationale schaatswedstrijden verboden is.
Gedurende korte tijd is er ook geëxperimenteerd met de 'carbonschaats' en de 'carveschaats', een uit de skiwereld overgenomen vinding die het schaatsen door bochten makkelijker zou maken. Een doorbraak van dit type schaatsen is tot op heden (2010) echter uitgebleven.
Schaatsijzer
Al in 1903 werd een schaatsijzer met een dikte van 0,5 mm gebruikt. De standaard dikte ligt tussen de 0,9 en 1,1 mm. Al zo'n honderd jaar wordt er geëxperimenteerd met de dikte van het schaatsijzer.
Techniek
Het langebaanschaatsen vereist een aparte techniek waarbij met een zijwaartse afzet een voorwaartse snelheid wordt verkregen. Bij een optimale schaatstechniek wordt zo veel mogelijk energie omgezet in voorwaartse energie.
Typerend bij een correct uitgevoerde schaatstechniek is de diepe 'zit' van de rijder met het ver naar voren gerichte bovenlichaam en de sterk gebogen knieën. De kniehoek dient ongeveer 90 graden te zijn, dit doet men door de knieën naar voren te duwen zodat het zwaartepunt van de billen achter de hielen komt te liggen. De bovenbenen ten opzichte van het onderlichaam dienen een hoek van circa 45 graden te maken. Om een goede zijwaartse afzet te verkrijgen behoren de voeten tijdens het afzetten recht naar voren gericht te zijn.
Techniek, toekomstbeeld en langebaanschaatsen
Bij de supersprint en bij de sprint van 500 meter worden beide armen krachtig meegezwaaid, op de 1000 meter zwaait men meestal met één arm (de buitenste), op de langere afstanden houdt de rijder daarentegen de handen op de rug, waarbij echter vaak in de bochten de buitenste arm meezwaait om het tempo iets te kunnen verhogen. De beentechniek bestaat uit een voortdurend afzetten en glijden. Vanuit de diepe, gehoekte houding wordt een been (het afzetbeen) naar opzij gezwaaid totdat de knie gestrekt is. Het lichaamsgewicht wordt op het andere been (het standbeen) overgebracht, waardoor een lange glijbeweging ontstaat. Het afzetbeen wordt vervolgens door een cirkelbeweging van de onderdij weer naar het lichaam gebracht, de knie van het afzetbeen komt dicht bij de knie van het standbeen, de schaats wordt zo dicht mogelijk naast de andere neergezet en de afzet naar de andere kant volgt. Het komt erop aan, de schaats zo geruisloos mogelijk met het midden van de scherpe onderkant op het ijs te brengen. Bij dit afzetten en glijden moet het heen en weer bewegen van het bovenlichaam tot een minimum worden beperkt. In de bochten hanteert men de overstaptechniek, waarbij de rechterschaats over de linker wordt gebracht na een krachtige afzet naar rechts.
Bij de start staan de rijders onder een hoek van 40 - 45 graden met licht gebogen knieën voor de startlijn. Vervolgens wordt bijvoorbeeld de rechterarm geheven ter hoogte van de rechterschouder, de gebogen linkerarm hangt langs het linker dijbeen. Behalve staande, kunnen schaatsers ook starten vanuit een hurkende houding waarbij één hand ter ondersteuning op het ijs wordt gehouden. Na het startschot rijden de deelnemers met krachtige armbewegingen en snelle passen weg waarbij de schaatspunten eerst naar buiten worden gericht, men probeert zo snel mogelijk in glijden over te gaan.
Schaatstraining buiten de baan
Voor de instandhouding van een goede conditie wordt er buiten het schaatsseizoen regelmatig getraind door middel van skeeleren en wielrennen. Deze sporten zijn met name geschikt omdat hierbij grotendeels dezelfde spiergroepen worden gebruikt als bij het schaatsen. Met zogenaamde imitatieoefeningen (aan de schaatsbeweging aangepaste gymnastiekoefeningen) worden spierkracht en coördinatie op peil gehouden. Tot het trainingsprogramma behoort vaak ook krachttraining met gewichten.