Schaatsen Scandinavië 1880-1900
Algemeen 1880-1900
Wie na de daverende opleving van het schaatsen in de jaren 1860-1880 een gestage groei en ontwikkeling van de ijssport in de breedte had verwacht, kwam bedrogen uit. Zowel het hardrijden als het kunstrijden floreerden, maar het werden vooral in Noorwegen en ook wel in Zweden disciplines voor echte sportfanaten, die bereid waren te investeren in training.
Veel Scandinaviërs die voor hun genoegen een beetje actief wilden zijn in de gezonde winterlucht stapten over op de ski. Door verbeterde bindingen zaten ski’s vaster aan de voet, waardoor de skisport steeds populairder werd.
Daarnaast (of mede daardoor?) bleek het schaatsen organisatorisch gezien niet overal te gedijen. IJsclubs gingen soms ter ziele en opvolgers kwamen vaak moeilijk tot stand. Desondanks stond de ontwikkeling van de schaatssport tussen 1880 en 1900 niet stil. Integendeel.
Noorwegen - schaatsen niet langer dé volkssport
In Noorwegen is schaatsen als volkssport letterlijk van de baan. Men skiet en is, wat het schaatsen aangaat, vooral toeschouwer. Rijen dik soms, zoals bij de tweekamp tussen Axel Paulsen en Renke van der Zee in 1885 op het zee-ijs van Frognerkilen. Renke vertegenwoordigde op zijn houten Friese schaatsen het verleden, Axel op zijn bootmodel, de voorloper van de noor, de toekomst. De toekomst won. Afb.1
Vanaf het einde van de tachtiger jaren nam de interesse voor de ijssport in het huidige Oslo hoe langer hoe meer af. De Christiania Skøiteklub hield zelfs tijdelijk op te bestaan.
Het is opvallend dat er in Noorwegen geen schaatsenrijderswalsen werden uitgegeven in deze periode. Bladmuziek met composities voor schaatsenrijders zijn een graadmeter voor de populariteit van het kunstrijden in een land. Uit Denemarken (3) en Zweden (3) zijn ze wel bekend. Er verscheen in Noorwegen ook geen enkel boek met instructies voor schaatsenrijders, in tegenstelling tot de al genoemde buurlanden. Misschien speelde daarin mee dat Noorwegen tot 1905 geen zelfstandig land was, maar onderdeel van Zweden. Bovendien zijn de Scandinavische talen zo aan elkaar verwant dat Noren moeiteloos Deens en Zweeds kunnen lezen.
Axel Paulsen, van alle markten thuis
Jarenlang speelde Axel Paulsen een grote rol in de ontwikkeling van zowel hard- als kunstrijden. Niet alleen als sporter, maar ook als uitvinder, kunstrijder, hardrijder, ontwerper, variétéartiest en koopman. Axel Paulsen was van alle markten thuis. Bootmodel, olieschaats, achteruitrijdschaats, sneeuwschaats, drakenschaats. Axel Paulsen kon op alle schaatsen uit de voeten. Zijn voornaam is verbonden met de - nog altijd enige - verplichte sprong die voorwaarts wordt ingezet. De noor, het model schaats dat ruim honderd jaar lang in de mode zou blijven, droeg aanvankelijk zijn achternaam.
Jong geleerd
Axel Paulsen werd in 1855 in Kristiania geboren. Net als zijn leeftijdgenootjes schaatste hij rond zijn zevende op randskøiter, de korte schaatsen met geut, die toen nog gangbaar waren. Zijn vader kwam echter al snel op het idee - mogelijk onder invloed van geïmporteerde buitenlandse modellen - om schaatsen met hogere en bredere ijzers zonder geut en met afgeronde achterkant te construeren. Die waren vermoedelijk bedoeld voor het kunstrijden. Op 6 maart 1870 werd Axel eerste bij wedstrijden voor jongens boven de 14 jaar, zowel bij het rijden van figuren als op de langebaan. Tien jaar nadien versloeg hij in Kristiania de latere Poolreiziger Fridjof Nansen op de 5000 meter. Nadat hij al menige prijs had gewonnen, stimuleerde zijn vader Axel deel te nemen aan buitenlandse wedstrijden, die door dooi echter steeds in het water vielen.
De jonge locomotief
Pas in 1882 bij de eerste internationale kampioenschappen in Wenen kon hij laten zien wat hij waard was. Hoewel zijn landgenoot Peder Aune vooraf de beste indruk had gemaakt, won ‘de jonge locomotief’, zoals de Weners Axel noemden, het hardrijden moeiteloos op zijn houten renschaatsen op pootjes, die tamelijk lange, dunne en relatief lage ijzers hadden. Afb.2
Bij het kunstrijden bleek dat de Weense school verplichte figuren eiste die de Noren helemaal niet kenden: derde plaats voor Paulsen. Hij kreeg wel een extra prijs voor de beste speciale oefening: de beroemde en al genoemde axel, destijds een regelrechte sensatie.
De Oostenrijkers reden hun bevallige figuren op het Jackson Haines-model, Paulsen maakte zijn ‘woeste’ sprongen op de veel grovere en geutloze kunstschaatsen van A. Støren, die vast aan zijn laarzen waren geschroefd. Afb.3
Het avontuur tegemoet
Het jaar daarop stak Paulsen voor het eerst de grote plas over naar Noord-Amerika. Hij nam de gelegenheid te baat en liet er een paar sneeuwschaatsen maken. Maar daarvoor was hij natuurlijk niet gekomen. Bij wedstrijden op de kleine Canadese indoorbaantjes - ’s nachts zette men de ramen open voor een vloertje van natuurijs! - maakte hij echter niets klaar tegen de bochtenduivels op hun korte schaatsen.
In 1884 was hij beter voorbereid en koos hij voor wedstrijden in de Verenigde Staten. Daar werd op buitenbanen van grotere omvang gereden en was Paulsen op zijn lange schaatsen Afb.4 iedereen verreweg de baas. Schoenschaatsen om te racen gebruikte de ‘Champion Skater of the World’ toen nog niet. Daarmee kwam de man, die inmiddels als beroepsrijder werd beschouwd, een jaar later.
Harddraver in de baan
In januari 1885 stond Paulsen op de Heiligengeistfeld-Eisbahn van Hamburg wel tegenover een heel opmerkelijke tegenstander. Het ging om een weddenschap over vijf ronden op de grote sledenbaan tegen de als bijzonder snel bekendstaande harddraver Hans. Paulsen won het spektakel met tien meter voorsprong, mede omdat het paard tamelijk onrustig was en de bochten niet goed kon houden. Wie weet testte Paulsen daar zijn befaamde bootschaatsen Afb. 5 waarop hij een maand later Van der Zee klop gaf op het zachte ijs van Frognerkilen.
Bij wedstrijden op de Grote Wielen bij Leeuwarden die eraan voorafgingen, was Paulsen niet van start gegaan. Hij vond de hoefijzervormige bocht te krap. Of was dat een flauw excuus omdat hij onder de indruk was geraakt van de snelle Friezen op de kortere afstanden?
Glazen vondst
In 1886 kondigde Paulsen een ‘glasschaats’ aan! Met een dikke, goedgeslepen glazen strip die onderin het schaatsijzer was gevat, dacht hij bij strenge vorst minder last te hebben van de wrijvingsweerstand van het ijs. Een succes zal het niet geweest zijn, want van de glazen schaats werd niets meer vernomen.
Concurrentie op twee fronten
De jonge Harald Hagen, kwam in het seizoen 1885-1886 met een eigen model buisschaats Afb.6 die een stuk lichter was dan de bootschaats. Hierdoor werd Paulsen gedwongen om ook zijn schaatsen aan te passen. Het enige aspect waarin het nieuwe ‘model Paulsen’ nog verschilde van de later zo bekende noor, zoals de Noorse schaats kortweg werd genoemd, was eigenlijk de lage haksteun. Paulsen reed namelijk nog op echte laarzen met een forse hak er onder.
Al vroeg in het seizoen 1886-1887 kwam het tot een confrontatie tussen de twee matadoren en hun ultramoderne modellen. Hagen versloeg Paulsen op de 25 km, maar enkele weken later waren de rollen op veel kortere afstanden omgedraaid. Paulsen kroop daarmee door het oog van de naald. Hij had namelijk een nieuwe, lucratieve reis naar Amerika op stapel staan en bij verlies had hij zich niet langer kunnen afficheren als wereldkampioen.
Rivaliteit op de tekentafel
De concurrentieslag tussen de twee topschaatsers werd niet alleen op het ijs, maar ook op de tekentafel uitgevochten. Na Hagens schaatsen van fosforbrons zette Paulsen de volgende stap in de strijd tegen de wrijvingsweerstand. Begin 1888 introduceerde hij een model met oliereservoir Afb.7 inclusief verhoogde haksteun, waar hij in tegenstelling tot zijn vroegere ontwerpen gelijk patent op aanvroeg.
Loon voor zijn volhardende werk aan de eerdere modellen, waar soms flinke financiële opofferingen aan waren verbonden, heeft hij nooit kunnen oogsten. Anderen, die met meer financieel talent waren uitgerust, wisten steeds van zijn uitvindingen te profiteren. Of de olieschaats hem, hetzij financieel, hetzij sportief, wel hielp, valt te betwijfelen. Op de 10 mijl (ruim 16 km) werd hij duidelijk geklopt door Hagen. Afb.8
In een wedstrijdje achteruitrijden, waarvoor hij speciale schaatsen had laten maken Afb.9 was Paulsen echter oppermachtig.
Variété
In deze fase van zijn carrière legde de Noor zich steeds meer toe op dit soort variéténummers. Dit blijkt ook uit het arsenaal aan schaatsen dat hij nodig had om zijn beroep te kunnen uitoefenen:
- een paar kunstschaatsen voor hard ijs
- idem voor zacht ijs
- een paar lange schaatsen voor hardrijden op ruw ijs
- een paar kortere schaatsen voor hardrijden op glad ijs
- een paar voor achteruitrijden
- een paar sneeuwschaatsen
- een paar rolschaatsen met twee wielen voor hardrijden
- idem met drie wielen voor kunstrijden
- idem met één wiel voor kunstrijden
Op dat laatste paar rolschaatsen, waarop hij pas in de zomer was gaan oefenen, gaf hij in oktober 1888 al een voorstelling in het Paleis voor Volksvlijt in Amsterdam.
De winter bracht Paulsen door in Amerika. Hier kwamen zijn kortere schaatsen ongetwijfeld goed van pas, alhoewel hij nog altijd weigerde om wedstrijden op baantjes van minder dan 1/6 mijl (268 meter) te rijden. Het jaar daarop had hij zich zelfs semipermanent gevestigd in Minneapolis. Maar al voordat hij een 10-mijlswedstrijd tegen McGormick verloor, begon zijn reputatie als hardrijder ook hier flink te slinken.
In 1892 - terug in Noorwegen - werd de 36-jarige opgevoerd als pauzenummer bij serieuze races. Hij reed de halve mijl (804,5 meter, dus zeg maar twee volle ronden op een moderne wedstrijdbaan) achterwaarts met vliegende start in de destijds onvoorstelbaar snelle tijd van 1.27,2! ‘We hopen dat onze lezers niet denken dat we liegen’ voegde het belangrijkste Noorse sportblad eraan toe.
Om bij gebrek aan ijs op de weg te kunnen trainen ontwierp hij een nieuw paar sneeuwschaatsen. Afb.10 Niet tevergeefs, want een goede conditie was onontbeerlijk in een wintercampagne met voorstellingen in Hamburg, Kopenhagen, Lund en Parijs. In februari 1893 sloot hij een serie optredens af in Le Pôle Nord, de kunstijsbaan van de Franse hoofdstad, waar hij samen met zijn landgenoot Carl Aamann uitbundig werd toegejuicht.
Drakenschaats
In de nadagen van zijn loopbaan vond Paulsen het nog de moeite waard om voor dit soort gelegenheden honderden kronen te investeren in een nieuw paar kunstschaatsen. Bij Heide & Gustafson werd er in 1893 maanden gewerkt aan wat niet alleen ‘het duurste, maar ook het mooiste en stevigste paar schaatsen ter wereld’ werd genoemd. Een afbeelding van dit fraais kon er jammer genoeg niet van af bij Norsk Idrætsblad.
Dat geeft ruimte voor speculatie: was het laatste kunstje van ontwerper Paulsen misschien de eerste drageskøite? Afb.11
Volgens het Duitse tijdschrift Wassersport was de schenkel mooi verguld en werd het model ‘Viking’ genoemd.
De drakenschaats is later in productie genomen door de firma L.H. Hagen & Co. en was rond 1905 twee tot vijf keer duurder dan de meeste andere kunstschaatsen.
Zweden: Hans T. Næss neemt initiatief in Stockholm
De voorstellingen van Haines hadden in Stockholm kennelijk niet voor de vereiste impuls kunnen zorgen. Naast de elitaire Kungliga Skridskoklubben en een wirwar van kleine particuliere baantjes op de baai van Nybroviken was een goed georganiseerde ijsclub voor de middenklasse dringend gewenst. Die kwam pas van de grond nadat de roeivereniging vanaf de herfst van 1880 enkele jaren het goede voorbeeld had gegeven. Voortrekker van de Roddförenings skridskobana Afb.12 was Hans T. Næss, die enkele jaren later in 1884 ook betrokken was bij de oprichting van Stockholms Allmänna Skridskoklubb (S.A.S.K.).
Twee jaar daarvoor had hij zijn instructieve boekje Skridskosporten gepubliceerd, met een voorwoord van schaatspionier Cederblom, die schaatsen de nationale sport van Zweden noemt, zeer geschikt om nare gemoedsaandoeningen te verdrijven. Skridskosporten richtte zich volledig op het kunstrijden en was qua uitvoering met tal van schetsmatige figuren op een zwarte achtergrond schatplichtig aan Spuren auf dem Eise (1881) van Diamantidi uit Wenen. Afb.13
In de jaren daarna ontwikkelde het Zweedse kunstrijden zich razendsnel. Douglas Adams, lid van de London Skating Club en schrijver van Skating (1890) keek er zijn ogen uit en raadde zijn lezers aan om de wedstrijden in Stockholm eens bij te wonen. ‘Je leert er meer van dan van welk boek ook.’ De Engelsman was met name onder de indruk van de schaats van Richard Krause uit Gothenburg, waarbij de ronding van het loopvlak kon worden ingesteld zonder de schaats af te hoeven binden! Afb.14
Adams zag ook dat de Zweden geweldige toe spins in huis hadden: ‘Het is prachtig om te zien hoe ze met grote snelheid op de punt van de schaats springen en rondcirkelen als tollen.’
Het was nog maar een voorproefje van wat nog komen zou. Nog geen tien jaar later was Henning Grenander wereldkampioen en stond de hegemonie van Ulrich Salchow, de meest succesvolle mannelijke kunstschaatser ooit, op punt van beginnen. De twee sterren van het Zweedse kunstrijden rond de eeuwwisseling reden op verschillende modellen, die allebei in productie werden genomen door B. & O. Liberg uit Eskilstuna. Afb.15+16
Toeren op de Balcken of militärskridsko
Ook het toerschaatsen groeide in populariteit. De geheel metalen schaats van Cederblom werd verschillende keren in aangepaste vorm op de markt gebracht door B. & O. Liberg. Afb.17 Uitvoering no. 64 raakte bekend onder verschillende namen, zoals militärskridsko en Balcken. De naam ‘Balcken’, ook wel ‘Balckska’ of ‘överste Balcks modell’ verwijst naar Viktor Balck, de grote sportpionier, die in Zweden een vergelijkbare rol speelde als Pim Mulier in Nederland. De naam doet echter geen recht aan de werkelijke uitvinder. Balck zelf schrijft in zijn memoires:
‘Professor Cederblom en ik hebben samen het huidige model (toerschaats) getest, dat ten onrechte nog de Balckska wordt genoemd, want het is uitsluitend Cederbloms verdienste dat deze schaats is uitgevonden. Zijn wetenschappelijke en praktische experimenten liggen aan de constructie ten grondslag, ik was er slechts bij dankzij hem en om het resultaat te testen’.
Ook ijszeilers gebruikten Libergs 64. Afb.18
Denemarken: een ander verhaal
Concurrentie van het skiën speelde niet in Denemarken; schaatsen was de enige wintersport.
Thorvald Groth, zowel kunstschaatser als hardrijder, bracht in 1881 het boekje Skøjteløberkunsten uit met maar liefst 321 figuren. Afb.19
Hij was aangesloten bij Københavns Skøjteløberforening (KSF), die rond 1880 een prachtige luwe baan had onder de vestingwallen bij het Tivolipark. Na jaar of vijf moest de club uitzien naar een andere locatie en kon uiteindelijk terecht op het oostelijke gedeelte van de Peblingesø, een tweehonderd meter brede gracht. Bij het 25-jarig jubileum van de club, dat in 1895 kon worden gevierd, waren ze er nog altijd gevestigd. We krijgen een indruk van de baan op het omslag van het muziekstuk van clublid Peter Sørensen dat voor die gelegenheid werd uitgegeven. Afb.20
Modelontwikkeling 1880-1900
Hoewel hierboven, in de inleiding bij de periode 1880-1900, al een aantal schaatsmodellen aan bod kwamen, worden ze voor de echte liefhebber hieronder nog eens extra uitgebreid behandeld.
Waar mogelijk wordt een poging gedaan om de herkomst en ontstaansgeschiedenis van schaatsmodellen uit deze periode te herleiden.
Tussen 1880 en 1900 lag het accent op geheel metalen modellen. Metalen constructies, zoals de Eiffeltoren uit 1889, waren in de mode, en deze trend was ook duidelijk zichtbaar in de internationale en Scandinavische schaatsenmakerij.
Ondertussen werden er in het hoge noorden van Europa nog altijd op grote schaal traditionele en dus vrij primitieve modellen met houten voetstapel gemaakt, die echter vaak moeilijk zijn te dateren. In dit hoofdstuk neem ik uitsluitend hout-ijzeren schaatsen op die aantoonbaar tot de periode 1880-1900 behoren. Alle overige traditionele modellen worden ondergebracht in een apart hoofdstuk.
Norske hurtigløbskøiter en andere houten race- en toerschaatsen op pootjes (circa 1880)
In 1882 werden in Wenen de eerste grote internationale wedstrijden gehouden. De Noor Axel Paulsen won het hardrijden - het kunstrijden was een ander verhaal - op een model dat in Nederland bekend zou worden als de ‘Noorweegsche Hurtigloeb-Skoiter’.
Het ging om een schaats met houten voetstapel op drie ‘pootjes’ die was vervaardigd door A. Støren uit Christiania, mogelijk in opdracht van Paulsen zelf. Afb.21 Het bijschrift in Festskrift bij dit model luidt namelijk: ‘Axel Paulsens Model 1880'.
Dit zijn zeker niet de authentieke wedstrijdschaatsen van Axel Paulsen. Er ontbreken namelijk enkele riemgaten in de voetstapel. Paulsen gebruikte tot en met 1884 nog riemen.
De breedte van de schenkel (3 mm) komt overeen met de meeste Odaler schaatsen. Ronding zat er nauwelijks in.
Het model is afgebeeld als figuur 8 bij het artikel 'Schaatsen' van G.P.H. Zimmermann in Eigen Haard, november 1885. Afb.22
Rond 1918 hintte Axel Paulsen zelf mogelijk op de herkomst van het model. In een interview blikte hij terug op de chronologische ontwikkeling van de verschillende typen schaatsen. Na de Odalers en een aanpassing daarvan, plaatst hij ‘Olsen’s lange stalen schaatsen met ijzers die van achter uitstaken’ op de derde plaats, nog voor zijn eigen bootmodel uit 1885. Deze Olsen is voor mij een volstrekt onbekende grootheid en of Paulsen met diens lange ‘staalskøiter’ de schaats op pootjes bedoelde is dan ook helemaal niet zeker.
In de vorige periode zagen we al dat er rond 1870 kunstschaatsen op pootjes werden gemaakt door de firma Liberg in Eskilstuna, Zweden. Een toepassing op raceschaatsen kon natuurlijk niet uitblijven.
Ook een Duitse invloed kan niet worden uitgesloten. In een los catalogusblad van Blockmühl uit 1873 komt een ‘tweepoot’ voor met forse krul.
In ieder geval was dit type renschaats in een vroeg stadium ook al buiten Christiania bekend. In de collectie van Trondhjems Skøiteklub bevinden zich niet minder dan drie paar schaatsen op pootjes en ver doorlopende schenkels, die opvallen door hun fraai uitgewerkte voetblad en platte krul. Afb.23
Het bovenste paar is in 1880 gemaakt door een anonieme handwerksman van de brandweer in Trondheim, het paar daaronder in 1885 door geweermaker Hersether uit Trondheim en het onderste stel door instrumentmaker Blikstad, eveneens afkomstig uit de voormalige hoofdstad van Noorwegen. Deze modellen werden in de jaren 1880 beschouwd als bijzonder goed. De Trondheimse schaatsen zijn prachtig uitgevoerd en lijken niet te zijn beïnvloed door de schaatsen van Axel Paulsen, alhoewel die in 1885 samen met zijn broer Edvin de stad wel aandeed en er een demonstratie gaf.
Of de Zweedse renschaats Afb.24 wél gebaseerd was op de driepoot van Paulsen, betwijfel ik eveneens.
Volgens het schaatsmuseum in Oslo is het paar van circa 1886, uit een periode waarin de Zweedse hardrijders nog niet meedraaiden in het internationale circuit. Met de twee steunen en de 83 mm hoge krul lijkt de Zweedse renschaats enigszins op de Duitse schaats op het blad van Blockmühl uit 1873.
Het is nog maar de vraag of het om een echte wedstrijdschaats gaat: de schenkel is met 4,5 mm eigenlijk te breed en de voetstapel van 24 cm te klein voor een man. Dames reden destijds nog geen races, een jongen zou kunnen. De ijzers hebben overigens te weinig ronding om voor vroege kunstschaatsen door te kunnen gaan.
Hoewel Liberg een groot aantal damesschaatsen op pootjes in zijn assortiment had, hebben ze zich hoogstwaarschijnlijk nooit aan een dergelijk model houten schaats voor ‘hastighetsåkning’ (hardrijden) gewaagd. De verklaring is simpel: de Zweden liepen in het begin van de jaren 1880 eigenlijk alleen warm voor het kunstrijden, en toen ‘hastighetsåkning’ aan het eind van dat decennium aan begon te slaan, koos elke zichzelf respecterende hardrijder inmiddels al voor de de revolutionaire noren.
Axel Paulsens Model for kunstløp / Axel Paulsens kunstschaats (circa 1880)
Tijdens de eerste grote internationale wedstrijden in Wenen (1882) kwam het bij het kunstrijden niet alleen tot een botsing tussen het wufte Weense zwieren en de woeste Noorse sprongkracht (de ‘Axel’), maar werd ook duidelijk dat elke stijl zijn eigen schaats vereiste. De Weners reden op het lichtvoetige en sterk geronde model Jackson Haines (uit de fabriek van Heiss uit Graz, Oostenrijk), die prima geschikt waren voor de krappe cirkels en figuren uit de Weense school. Axel Paulsen daarentegen, die voor zijn speciale oefeningen veel vaart moest maken en daarom de voorkeur gaf aan iets vlakkere schenkels, gebruikte een zware, sterk aangepaste Amerikaanse clubschaats met een grove platte krul van het fabrikaat Støren uit Kristiania. Afb.25 Dit model was in feite geen eigen ontwerp van Paulsen, maar een aanpassing van een Amerikaans model. Afb.26 Het toont aan hoe goed de familie Paulsen op de hoogte was van ontwikkelingen elders.
De zeer fors uitgevallen platte krul is vermoedelijk wel een eigen vinding van Paulsen, alhoewel een soortgelijke kolossale versiering in 1862 al eens op de omslag van een Amerikaanse schaatsenrijderswals van Franz Staab werd gebruikt.
De ijzers van model Paulsen waren in het midden buitengewoon breed en liepen naar voor en achter toe vrij smal uit. Ze vormden de perfecte tegenhanger van de concave schenkels van de Engelsman Dowler, die sinds 1879 veel opvolging kregen. De ‘Dowler’ was misschien geschikt voor de stijve Engelse stijl, aan de Noorse kunstrijders was het model absoluut niet besteed.
Ook Paulsen's landgenoot Carl Werner reed aanvankelijk op diens model uit de smederij van Støren, later stapte hij over op een iets lichtere uitvoering, mogelijk van eigen makelij. Afb.27
Behalve Støren waagden ook andere smeden in Kristiania zich aan dit type. De firma L.H. Hagen & Co. vervaardigde het vanaf circa 1887 en zelfs zo’n kleine 20 jaar later bevatte hun catalogus nog altijd drie verschillende uitvoeringen van deze kunstschaats: de schoenschaats, de onderbinder en de klemschaats met sleutel.
Variant op de kunstschaatsen van Axel Paulsen (circa 1880)
Het Norsk Folkemuseum bezit een aantal schaatsen die qua vormgeving lijken op de kunstschaats van Axel Paulsen uit de smederij van Støren. Wat betreft de bevestiging aan de schoen wijken ze echter behoorlijk af. Het gaat om de items NF.1936-0463 en NF.1936-0465, die identiek zijn aan elkaar, en NF.1936-0467, dat enigszins afwijkt.
De schaatsen van Støren waren uitgevoerd met een voet- en hakplaat waaraan de schoen vast werd bevestigd. De schaatsen uit Drammen missen zo'n voet- en hakplaat. Het lijkt er op dat de scherpe uitsteeksels in de leren zool en hak van de schoen en moesten vallen.
Of deze bevestigingswijze lang meeging waag ik te betwijfelen. Door de krachten die bij het kunstrijden worden uitgeoefend op schaats en schoen, vermoed ik dat het leer van de zool en hak na verloop van tijd zal zijn uitgelubberd of uitgescheurd.
Deze opvallende kunstschaatsen zijn in twee verschillende uitvoeringen gemaakt door een niet genoemde schaatsenmaker uit Drammen, die zijn vak verstond. Of hij ook het foedraal voor de schaatsen heeft gemaakt is niet bekend.
Modellen van Cederblom voor kunst- en toerschaatsen - 2 (1885)
Dit is een vervolg op Cederblom-1
In zijn pleidooi voor de kwaliteitsschaatsen van Barthelson in het kerstnummer van Tidning för Idrott uit 1884 schreef ene P.H.S.:
Ze danken hun succes niet alleen aan zijn (Barthelsons, nm) vakmanschap, maar ook aan de adviezen van vooraanstaande schaatsenrijders. Hadden de schaatsenmakers uit Eskilstuna’, zo voegt hij er ondubbelzinnig aan toe, ‘zich maar laten begeleiden door mensen met verstand van de schaatskunst.1
Hoewel P.H.S. geen namen noemde, weten we inmiddels dat hij met de 'vooraanstaande schaatsenrijders' Cederblom en Theorell bedoelde. Zijn opmerking heeft heel wat los gemaakt, want het kan haast geen toeval zijn dat Cederblom - inmiddels professor in de toegepaste mechanica - vier maanden later in Tidning för Idrott een aantal ontwerpen voor schaatsen beschrijft in een uitgebreid artikel. Afb. 28 Hij vermeldt daarbij dat de deze modellen met enkele kleine wijzigingen inmiddels door firma Liberg op de markt zijn gebracht.2 De belangrijkste schaatsenmaker van Scandinavië had zich het verwijt kennelijk aangetrokken en Cederblom benaderd!
In zijn toelichting schrijft Cederblom dat de in Tidning för Idrott afgebeelde schaatsen alleen wat betreft de binding verschillen van de modellen van Liberg. Liberg brengt ze dan ook als nummer 51 t/m 53 op de markt met de omschrijving: ‘schenkels volgens constructie van professor Cederblom.’3
Dat die afwijkende binding nogal wat om het lijf had, is zichtbaar op kunstschaats no. 51 uit de stal van Liberg, inventarisnummer EM.30714 uit de collectie van Eskilstuna Stadsmuseum. Afb.29
Zowel de voet- als hakplaat heeft opstaande steunen die kunnen worden ingesteld via een spindel die helemaal onder de hak- en voetplaat doorloopt en aan de achterzijde van de schaats met behulp van een sleutel kan worden bediend.
De ronding of radius van het loopvlak komt overeen met een cirkel van 2 meter, zoals op de schenkel staat aangegeven Afb.30. Dit komt overeen met de radius die Cederblom noemde in zijn artikel.4
Het is duidelijk dat de schaats van Liberg met dit mechanisme en zonder voet- en hielkap behoorlijk afweek van het model dat Cederblom had ontworpen.
In het hoofdstuk Skridskoåkning (Schaatsenrijden) dat hij schreef voor het Illustrerad Idrottsbok uit 1888 hield Cederblom vast aan zijn eigen modellen, al voegde hij er nog wel een modifikation (aanpassing) van een kunstschaats zonder voetkap aan toe Afb.31, waarvan hij vermeldde dat het vervaardigd werd door Liberg.
Ook de opvolger van Cederbloms toerschaats, de militaire schaats of ‘Balcken’, zou naderhand trouwens nauwelijks afwijken van zijn voorganger.
Bij langebaanwedstrijden heeft de toerschaats van Cederblom nooit een rol van betekenis gespeeld, omdat zijn constructie vrijwel onmiddellijk na zijn vervaardiging door Liberg volkomen werd overschaduwd door een vinding die zich in alle opzichten beter leende voor dit werk: de noor.
Bootmodel van Axel Paulsen (1885)
De noor met buis en potten is niet van de ene op de andere dag tot stand gekomen. Axel Paulsen wordt over het algemeen als de geestelijke vader van de noor beschouwd, maar ook zijn concurrent bij het hardrijden, landgenoot Harald Hagen, speelde een essentiële rol in de vervolmaking van het model.
Op 26 februari 1885 stonden er op het zee-ijs van Frognerkilen bij Kristiania twee rijders aan de start. De een vertegenwoordigde het verleden en de ander de toekomst. De toekomst won. Renke van der Zee op houten Friese schaatsen bleek kansloos tegen Axel Paulsen op zijn bootmodel Afb.32, dat we het prototype van de noor mogen noemen.1
Aan een vrij uitgebreide beschrijving van zijn tijdgenoot Van Buttingha Wichers, zelf deelnemer aan die wedstrijden in 1885 en een jaar later ook aanwezig in Hamburg, waar Paulsen de Nederlanders andermaal versloeg, kunnen we de volgende gegevens ontlenen:
Omschrijving: | Schaatsen van Paulsen (bootmodel) |
---|---|
Lengte schaats: | 37,5 cm (bij een voetlengte van 27,5 cm; hals 9 cm; 1 cm achter de hak) |
Hoogte voetplaten: | Achter: 5 cm; voor: 6,5 à 7 cm. |
Ronding: | Bijna vlak geslepen |
Breedte schenkel: | 2 mm (1,5 mm bij de schaats in het Oslo Skøytemuseet) |
Gewicht: | 530 gram (per schaats) |
De hals is ‘voller’, zooals de schaatsensmeden zeggen. Daarmee bedoelde Van Buttingha Wichers dat de schenkel vanaf de voetstapel richting de punt hoger is dan de Friese schaats.
De schaatsen worden met tien koperen schroeven (vier lange in de hak en zes kortere in de zool) aan de schoen bevestigd.2
Het lijkt er op dat Paulsen bij zijn speurtocht naar een lichter alternatief voor de houten voetstapel het oude concept van een massief voetblad toch nog niet helemaal kon loslaten. De ‘potten’ (steunen die schenkel en voetplaat verbinden) zaten zo ruim in het blik dat de buis enigszins werd gecamoufleerd en de essentie van de schaats kennelijk aan de aandacht van Van Buttingha Wichers was ontsnapt.
Vanwege de vorm van het voorste ‘potje’ werd de schaats al gauw het ‘bootmodel’ genoemd.3 Hoewel hij wat plomp oogt, lijkt de schaats wel te voldoen aan de wetten van de aërodynamica. Het model doet zelfs enigszins denken aan de experimentele Mach 1 van Johan Olav Koss en de 'condoomschaats' van Rintje Ritsma uit 1994 en was ook in dat opzicht zijn tijd dus ver vooruit.
Buitenlandse invloed niet zeker
Hoe Paulsen op het lumineuze idee is gekomen om de schenkel van de schaats in blik te vatten is niet duidelijk. De twee seizoenen voor 1884-1885 was hij in Noord-Amerika, maar een samenhang tussen de gangbare modellen daar en zijn eigen vinding is niet aangetoond.
Het opvullen van de ruimte tussen schenkel en voetstapel was in 1869 al eens toegepast door S.P. Castle uit de Verenigde Staten, maar het model lijkt niet in productie te zijn genomen. Afb.35
Of de 'broomstick', de ronde houten stok van de Torpedoschaats Afb.36 van de Raymond Skate Company, model heeft gestaan voor de metalen buis van Paulsen is niet zeker. Het is namelijk onduidelijk wanneer de Torpedo is ontwikkeld en op de markt is gekomen. De beschikbare gegevens hierover lopen nogal uiteen. Het kan dus ook zijn dat Raymond zijn toepassing met een ronde houten deuvel heeft ontleend aan de tubular skate (buisschaats) van Paulsen.
Gouden greep
Hoe dan ook, de toepassing was een gouden greep, want met de blikken ‘dwangbuis’ kreeg de lange, dunne schenkel van de raceschaats precies de stevigheid die nodig was. Bovendien kon dit materiaal - in tegenstelling tot hout, dat immers kan gaan werken – de schenkel niet kromtrekken. Omdat de verbinding tussen buis met schenkel en de voetplaten eveneens uit blik werd gemaakt, bereikte Paulsen het ideaal van een vrij hoge voetstapel op een schaats van betrekkelijk gering gewicht. Om dat gewicht nog verder te beperken werd de ruimte onder de voorste voetplaat vermoedelijk opengewerkt bij iets latere modellen, zoals zichtbaar is in beide schetsen. Afb.33+34
Op bestelling verkrijgbaar
Net zoals eerder de houten raceschaatsen en kunstschaatsen van Paulsen werd ook het ‘bootmodel’ vervaardigd door A. Støren in Kristiania. Het was in 1885 kennelijk nog niet in de handel verkrijgbaar, maar kon al wel worden besteld.
De secretarissen van de Nederlandsche Schaatsenrijdersbond, Van Buttingha Wichers en baron De Salis, vroegen zich na de nederlaag van Van der Zee af of de schaatsen van Paulsen de verklaring vormden voor diens grote superioriteit en schreven: ‘De Nooren beweren het; wij geloven het niet geheel, maar wij hebben schaatsen zoals hij ze heeft, besteld en zullen daarmede proeven nemen, zoodra dit mogelijk is.’4
Paulsen was zelf natuurlijk de beste ambassadeur voor zijn vinding. Hij schreef na een bezoek aan Helsingfors (Helsinki) in 1886 dat drie van de snelste rijders uit die stad schaatsen van zijn model bij Støren hadden besteld. Bij een hardrijderij over 5000 meter in Oslo in maart van dat jaar werd zelfs al door driekwart van de rijders ‘kapløbsskøjter’ (wedstrijdschaatsen) gebruikt. Het leidt eigenlijk geen twijfel of hiermee werd eveneens Paulsens bootmodel bedoeld, hoewel dat ondertussen mogelijk al weer aanpassingen had ondergaan.
Invloed Ubel Wierda dubieus
Volgens schaatsverzamelaar René Diekstra zou de Nederlandse uitvinder Ubel Wierda reeds rond 1880 samen met Paulsen en de firma Støren aan het type hebben gewerkt.5 Dit laatste acht ik niet erg waarschijnlijk. Noch in de Nederlandsche Sport of het Norsk Idrætsblad, noch in de boeken van Hylkema (1887) en Van Buttingha Wichers (1888) wordt hieraan gerefereerd.
Voor de eerste internationale wedstrijden in Leeuwarden (1885) was er sowieso nog weinig contact tussen de Nederlandse en Noorse schaatsenrijderij en het ‘bootmodel’ was in 1885 nog volkomen onbekend in Nederland, zoals blijkt uit de bestelling van de secretarissen van de Nederlandsche Schaatsenrijdersbond. Als mede-ontwerper zou Wierda er op dat moment toch zeker ruchtbaarheid aan hebben gegeven.
Het lijkt me wel aannemelijk dat Wierda in een iets later stadium enige aanpassingen heeft geïntroduceerd. Uit de schetsen van Diekstra - waarop de schroefgaten voor de tien koperen schroeven goed zichtbaar zijn - blijkt dat Wierda een klemverbinding aan de voetstapels heeft toegevoegd. Afb.37 Daarmee werden aparte schoenen voor deze schaatsen overbodig en dat betekende een flinke besparing. Zonder schoenen moest het bootmodel in Nederland namelijk al zo’n 14 gulden kosten en dat was in 1887 bijna vijf maal zo duur als goede Friese schaatsen met montuur. De prijs van een paar extra schoenen kwam daar nog bovenop. Of Wierda op eigen houtje aan het knutselen was geslagen of dat hij Støren hiervan op de hoogte had gesteld is niet bekend.
Bootmodel al snel achterhaald
Het ‘bootmodel’ werd binnen enkele jaren na zijn introductie al achterhaald door lichtere uitvoeringen van de schaats met buis en potjes, maar verkrijgbaar was het nog wel. Van Buttingha Wichers beweert nogal stellig dat het ‘bootmodel’ (in 1887, nm) door de gebroeders Werner te Christiania werd vervaardigd.6 Hoewel het voor de hand ligt dat andere schaatsenmakers het product van Støren snel hebben gekopieerd, staat het echter niet vast of Julius en Carl Werner inderdaad zelf schaatsen maakten of alleen maar verhandelden.
Skandia kunstschaats van Elof Jonson (1885)
Rond 1883 ontwikkelde Elof Jonson uit Kristiania een hendelschaats Afb.48+49, die op het eerste gezicht veel weg heeft van de beroemde Halifax of eigenlijk – vanwege de platte krul - nog meer van Libergs no. 41.
Bij nader inzien blijkt dit echter niet het geval, want de schaats heeft helemaal geen klemmen om tegen de schoenzool te drukken.
Deze zogenaamde ‘Skandia’-schaats wordt in een redactioneel artikeltje in Norsk Idrætsblad Afb.50 bovendien duidelijk afgebeeld met riemen. Ik kan niet anders concluderen dat de opzet was dat men de schaats in ‘ontspannen’ toestand (met de hendel zijwaarts naar buiten) onderbond om vervolgens met de hendel de riemen aan te spannen. Volgens de redacteur was het resultaat van deze zeer praktische en lichte binding met riemen en diens eenvoudige constructie, dat de schaatsen veel steviger aan de voeten zitten dan andere patentschaatsen.
Norsk Idrætsblad sluit zich aan bij de aanbeveling van onder andere Paulsen en Werner en beoordeelt de prijs van 5,25 Kronen als heel redelijk.1
Als we mogen afgaan op tekst op de ‘medaille’ bij de schets van de schaats had Jonson in 1883 al een erediploma verkregen voor het model.
Elof Jonson zou in 1905 nog eens patent aanvragen op een ingenieuze schaats.
Hendelschaats van Hackman & Co., Nurmi / Viborg, Finland (circa 1885)
In het begin van de jaren 1880 kwam Hackman met een model dat de zware Amerikaanse schaats (Halifax patent), die voor het kunstrijden inmiddels ongeschikt werd geacht, moest vervangen.
Volgens Sundman had deze schaats de juiste hoogte en ronding, liepen de ijzers aan de uiteinden taps toe en waren ze gemaakt van een uitstekende kwaliteit staal.1
Ik heb niet kunnen achterhalen of de hendel, die de voetzool moest klemmen, een oorspronkelijke vinding van Hackman was. De haksteun moest middels een bajonetsluiting in een plaatje in de zool van de schoen grijpen. Afb.51a+b
Model Harald Hagen (1886-1887)
Als Thorp ons niet op het verkeerde been zet, reed de jonge, veelbelovende hardrijder Harald Hagen in zijn eerste jaar op de baan (1886, een jaar na de bootschaats) al op een model ‘met meerdere kleine steunpilaartjes van samengesoldeerd blik’.1
Van Buttingha Wichers, die Hagen in 1887 in Hamburg ontmoette, beschrijft ook diens vroege ‘Noordsche schaatsen’ Afb.38 uitvoerig en draagt de volgende gegevens aan:
Omschrijving: | Noordsche schaatsen van Hagen |
---|---|
Lengte schaats: | 44,5 cm (bij een voetlengte van 28 cm; hals 13 cm; 3,5 cm achter de hak) |
Hoogte voetplaten: | Achter: 6 cm; voor: 5,5 cm. |
Ronding: | Volkomen recht geslepen; men raakt met een lengte van 42 cm. het ijs |
Breedte schenkel: | 1,5 mm. |
Positie schenkel: | 1 cm. naar binnen (vanuit het midden van het voetblad gerekend) |
We citeren Van Buttingha Wichers:
'Evenals bij die van Paulsen is de schenkel niet in het midden van het voetblad aangebracht doch 1 c.m. meer naar binnen, zoodat daardoor dezelfde uitkomst wordt verkregen als de Engelsche en sommige Friesche rijders beoogen met het binnenwaarts aanbinden van de schaatsen.
Hagen gebruikt schoenen zonder zolen en hakken, d.w.z. het leder van de schoen wordt op het blikken voetblad van de schaats met koperdraad vastgenaaid ; zoodoende verkrijgt men niet alleen een veel lichter schoeisel, maar staat men tevens, bij een zelfde hoogte der schaats, dichter bij het ijs. Een flanellen of kurken zooltje wordt op het blikken voetblad gelegd.
De schenkels worden, evenals die van Paulsen, in een ronden blikken koker gesoldeerd. Zij onderscheiden zich van het laatste model van Paulsen in werkelijkheid slechts in geringe mate; schijnbaar is het verschil groot. De schaats van Paulsen toch is bij de toonen hooger dan bij den hiel, en bij die van Hagen is dit juist omgekeerd. Men moet echter niet uit het oog verliezen dat Paulsen met hakken, Hagen zonder hakken rijdt.'2
Uit de illustratie blijkt dat zowel de voorste als achterste voetplaat werd ondersteund door twee afzonderlijke potjes, die op de buis waren gesoldeerd, waardoor het voorste voetsteuntje overbodig was geworden. Het is opvallend dat de schaats heel ver naar voren uitsteekt en nauwelijks naar achteren, iets wat bij volgende modellen gaandeweg zou veranderen.
Schaatsen van fosforbrons
In oktober 1886 liet Hagen naar eigen ontwerp een paar schaatsen van fosforbrons maken. Dit harde metaal zou het vooral op hard ijs goed moeten doen. De vorm van de schoen werd eveneens verbeterd, waardoor een zeer lichte schaats ontstond.3 Voor zover bekend werd er aan het principe van meerdere ondersteunende potjes (nog) niet getornd. Of de schenkels na de experimentele fase nog altijd uit fosforbrons werden gemaakt, valt te betwijfelen. Hierover wordt in latere bronnen in ieder geval met geen woord meer gerept.
Onbekende maker
In tegenstelling tot de schaatsen van Paulsen wordt het model Harald Hagen in de literatuur nauwelijks in verband gebracht met een bepaalde schaatsenmaker. Toch werd de schaats snel populair. Goed voorbeeld doet goed volgen. Bij wedstrijden in Hamburg in 1888 hadden de meeste Duitse hardrijders - die Hagen het jaar ervoor immers zelf in actie hadden kunnen zien - ‘Hagensche schaatsen onder de voeten’.4 Wellicht bleven zij ze langer gebruiken dan Hagen zelf, want in Kristiania stonden de ontwikkelingen bepaald niet stil ...
Noorse schaats met lage haksteun (1886-1887)
Daartoe waarschijnlijk aangespoord door het model van Harald Hagen kwam Axel Paulsen eind 1886 met een logisch vervolg: een nog lichtere schaats. Weg met al dat overtollig blik van het bootmodel, weg met de overbodige potjes van Hagen. De blikken buis, waarin de schenkel zat geklemd, was nu slechts door middel van twee conische potjes en een voetsteuntje verbonden met de voetplaten. Bovendien stak het ijzer verhoudingsgewijs achter de hak al veel langer uit. Het waren allemaal essentiële verbeteringen en Paulsen was nog slechts een klein stapje verwijderd van het model dat stand zou houden tot aan de uitvinding van de klapschaats. Afb.39
Opnieuw is de schenkel, vanuit het midden van het voetblad gerekend, 1 cm. naar binnen geplaatst. Vreemd genoeg bleef Paulsen ook vasthouden aan de lage haksteun (en dus zwaardere schoenen) en nam hij het voorbeeld van Harald Hagen (nog) niet over. Hoewel er in de handel al werd gesproken van ‘systeem Hagen-Paulsen’, verschilden de modellen in deze fase dus nog wel degelijk van elkaar.
Ondanks de benaming 'Hagens eller Paulsens Skøjte', is de afgebeelde schaats vanwege de lage haksteun onmiskenbaar een model van Paulsen. Volgens Hansen kon de buis van zink of blik zijn en was de schenkel zowel voor als achter afgerond. Van die afgeronde uiteinden zien we echter niets terug op het fotootje uit Festskrift. Afb.40 Ook de bevestiging van de potjes aan de buis is anders uitgevoerd.
De verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat er volop werd geëxperimenteerd met het model en er steeds weer lichte wijzigingen werden aangebracht.
Volgens opgaven van Tebbutt1 zouden Paulsen's schaatsen iets korter zijn (43 cm) dan die van Harald Hagen. Op zich niet zo vreemd, want Hagen was meer dan een kop groter.
Het is moeilijk aan te geven welke schaatsenmaker dit model in productie heeft genomen. Was het opnieuw Støren, kwam Heide & Gustafson al in beeld of heeft Paulsen de samenwerking met L.H. Hagen & Co. gezocht, zoals deze firma naderhand zelf heeft gesuggereerd?
Uiteindelijk zou ook Paulsen de haksteun verhogen en dit ‘systeem’ toepassen op een aantal specifieke modellen.
Noor met buis en potten (conclusie 1885-1888)
Zoals we al hebben geconstateerd bij de olieschaats en de schaats voor achteruitrijden was Paulsen in 1888 met het verhogen van de haksteun uitgekomen op het model, dat we nu als de ‘standaardnoor’ beschouwen. Hiermee viel het verschil tussen de ‘systemen’ Paulsen en Hagen, die naar alle waarschijnlijkheid inmiddels de conische potjes had overgenomen Afb.45, helemaal weg.
Achteraf is het onvoorstelbaar dat de ontwikkeling van de noor in slechts vier jaar tijd zijn beslag heeft gekregen. Een korte terugblik kan geen kwaad:
Seizoen | Ontwerper | Omschrijving |
---|---|---|
1884-1885 | Axel Paulsen |
Schenkel in holle blikken buis, vormt een geheel met massieve potten en voetplaten (bootmodel); lage haksteun; klinknagels |
1886-1887 |
Harald Hagen | Vier afzonderlijke potten; hoge haksteun; koperdraad |
1886-87 | Axel Paulsen | Twee conische potten en voetsteun; lage haksteun; klinknagels |
1888? | Harald Hagen | Conische potten voor en achter Afb.45+46 |
1887-88 | Hagen + Paulsen | Idem met hoge haksteun; klinknagels |
Wat goed is komt snel en ... gaat lang mee! Afgezien van enkele minieme aanpassingen zou het model tot aan de uitvinding van de klapschaats standhouden. Het wordt nog altijd gemaakt en verkocht.
Goudmijn
Aangezien Paulsen noch Hagen hun vindingen hadden gepatenteerd mocht het model, dat in eerste instantie door de firma’s Støren en Heide & Gustafson was vervaardigd, vrij worden nagemaakt.
Dat gebeurde dan ook prompt, allereerst in Noorwegen zelf, door onder andere L.H. Hagen & Co., Fossum en mogelijk ook de gebroeders Werner (allen uit Kristiania) en door Flagstad (Hamar). Iets later volgden Larsens Våbenforretning en Zacharias Eriksen (allebei uit Kristiania) en Lefstad (Trondheim). Later zou Ving (Moss, Kristiania) er zijn vleugels mee uitslaan.
In Zweden namen Liberg en Dahlgren het model vlak na 1890 al in productie.
Traditionele schaats met halflange hals en neusbescherming (1886)
De schaatsen met jaartal '1886' uit de collectie van Erwin Daniel behoren tot de categorie halflange houten halzen. De punt van de schaats is 2 cm breed uitgesmeed. De steun op de voetstapel kan ronddraaien en is zo aan beide kanten bruikbaar. Afb.81+82
De houten hak, die zichtbaar is gespleten, is beschermd met een metalen strip en voorzien van een voetpin die vrij diep in de hak van schoen of laars stak.
De schaats lijkt ouder dan het jaartal 1886 aangeeft. Het toont opnieuw aan dat er voorzichtigheid is geboden met het dateren van tradionele houten schaatsen!
Raceschaatsen van Thorvald Groth (circa 1886-1887)
Alhoewel de Deen Thorvald Groth in zijn boekje Skøjteløberkunsten (1882) nog beweerde dat voor het hardrijden Hollandse schaatsen het best geschikt zijn, ontwikkelde deze Deense alleskunner enkele jaren later toch een eigen model schoenschaats.
Ze waren 42 cm lang en 4,5 cm hoog. De breedte van de ijzers versmalde van 2 mm vooraan tot 1,5 mm achteraan.1
Voor zover uit de schets Afb.47 valt op te maken werden de voetplaten met metalen stripjes aan de schenkel vastgemaakt.
Vermoedelijk reed Groth in 1886 op deze schaatsen tegen Axel Paulsen in een wedstrijd over 25 mijl (ruim 40 km) in Hamburg. Hij schrijft er zelf over:
'nadat we de baan zo’n zeven à acht keer waren rondgegaan, gaf Paulsen mij, toen hij me inhaalde, zo’n goedgemikte trap dat ik op het ijs tuimelde, waardoor m’n ene schaats brak en de ander over de hele lengte krom was.' 2
Schaats met gelede schenkel van Madsen (1887)
‘Skridsko med ledgång å skridskostålet’ (letterlijk: schaats met gewricht aan de schenkel) was de wat hoogdravende naam voor het ontwerp waarop A. Madsen uit Kopenhagen, Denemarken in 1887 patent had aangevraagd in Zweden.
Het betrof een schaats met een gelede schenkel, waarvan de twee delen door een scharnier, het ‘gewricht’ dus, bij elkaar werden gehouden.
Wat Madsen beoogde was een comfortabeler schaats, waarvan de twee helften zich beter naar de positie van de voet zouden richten dan bij een enkel en stijf ijzer.
Het idee was overigens niet nieuw. In 1884 had de Engelse spijkersmid Charles Corneby al eens patent verworven op een scharnierende schenkel en wellicht was Madsen hierdoor geïnspireerd geraakt.
Evenals bij de ‘spring skate’ van Rodgers werd met dit ontwerp onbedoeld het principe van de klapschaats gerealiseerd.
Schaats met oliesmering (ontwerp Axel Paulsen, 1888)
Hoe kouder het ijs, hoe stroever het glijdt. Tevergeefs hadden Axel Paulsen (schenkel van glas) en Harald Hagen (schenkel van fosforbrons) de wrijvingsweerstand al eerder tot vijand verklaard. Paulsen liet het er echter niet bij zitten en kwam begin januari 1888 met een oplossing gebaseerd op het principe: olie smeert alles, dus ook stroef ijs.
Hij benutte het voorste potje van zijn nieuw model schaats - jawel, à la Hagen, dus met verhoogde hak - als een klein oliereservoir. Vandaar voerde een pijpje, dat in de buis was aangebracht, de olie naar de punt van de schenkel. Alleen als er druk op de schaats stond kon de verdunde, vorstbestendige olie gaan vloeien. Zodra de voet echter van het ijs werd gelicht, hield een ingebouwde springveer de toevoer tegen. Afb.41 Met recht een gesmeerd ontwerp, waar Paulsen naar eigen zeggen patent op had aangevraagd. De schaats werd in productie gebracht door de firma Heide & Gustafson.1
Hoewel het concept - zoals viel te verwachten - nooit op grote schaal is toegepast, werd het wel degelijk in gebruik genomen. Paulsen benutte het systeem voor het eerst in februari 1888 tegen de Zweed Avèn en vond het van ‘beduidende praktische waarde’.2
In een tweekamp tegen zijn grote rivaal Harald Hagen over 10 Engelse mijl (16.090 meter) later dat seizoen, moest hij echter toch het loodje leggen op zijn olieschaatsen, die hij op die koude, maar zonnige dag vermoedelijk niet echt nodig had. Het probleem zat hem volgens een correspondent mogelijk in de betrekkelijke korte schenkels (36 cm). Waar Hagen op zijn 42 cm lange schaatsen makkelijk over de slechte plekken gleed, haperde het bij Paulsen.3 Kennelijk had hij de omstandigheden verkeerd ingeschat en ten onrechte zijn kortere schaatsen verkozen.
Het seizoen daarop bleek bij een bezoek aan Nederland dat hij in ieder geval wel een paar olieschaatsen van 42 cm. bij zich had en het vertrouwen in zijn vinding dus nog niet had opgegeven. Paulsen verzekerde een medewerker van de Nederlandsche Sport ‘dat dit (de olie, nm) een belangrijk voordeel was bij zeer hard ijs, doch dat bij zacht ijs geen olie gebruikt kon worden.’4
Een paar jaar later kreeg hij steun van Ubel Wierda, die in een artikel stelde dat een schaats in feite glijdt op ijs, dat onder druk van het lichaam is gesmolten tot water. Als dit bij zeer sterke vorst niet goed lukt, komt het schaatsijzer op sommige punten pas werkelijk in contact met het ijs. ‘Paulsen komt in dat geval terecht met olie als smeermiddel te hulp.’
Ruim honderd jaar later leek de olieschaats heel even een tweede leven beschoren. De Nederlander Chris Beuker verkreeg patent op een ‘gesmeerde (klap)schaats’, waarbij de buis diende als oliereservoir. Beuker had weinig eer van zijn ‘uitvinding’, omdat deze door de internationale schaatsunie (ISU) in competitieverband werd afgewezen.5
Baklængsløpsskøiter (schaatsen voor achteruitrijden, 1888)
Omdat kunstrijders vaker achterwaarts rijden dan voorwaarts, zijn hun schaatsen daarop aangepast. In de kinderjaren van de wedstrijdsport was ook achterwaarts hardrijden populair, zeker in Noorwegen. De lange raceschaatsen waren hiervoor echter niet bijzonder geschikt. Het tekent het fanatisme van Paulsen dat hij in 1888 zelfs voor dit onderdeel aparte schaatsen liet maken. Afb.42 Kenmerken: kortere schenkels (die 5 cm voor de teen en 4 cm achter de hak uitsteken) en uiteraard een sterk afgerond ijzer aan de achterkant. De breedte van de schenkel varieert van 4 tot 6 mm.1 Met een smeersysteem waren ze niet uitgerust; in dat geval had de olietoevoer naar de achterkant moeten lopen ...
Zoals we bij het vorige model al zagen was Paulsen inmiddels ook bekeerd tot de hoge haksteun (systeem Hagen), die bij het achteruitrijden zeker een vereiste was. Het lage gewicht (850 gram inclusief schoen) werd mede bereikt door de opengewerkte voetplaten, zoals op de bovenste schaats op de foto goed is te zien.
In het Norsk Idrætsblad van 10 maart 1888 staat een levendig verslag van zo’n wedstrijdje achteruitschaatsen over 1 mijl (1609 meter) tussen Axel Paulsen, zijn broer Edwin en Harald Hagen:
‘Vlak na de start viel Hagen en kort daarna Edwin Paulsen. Ze waren beiden echter ogenblikkelijk weer op de been en zetten de race voort. Axel Paulsen was zijn beide concurrenten volledig de baas en was na een ronde al zeker van de overwinning. Hij liep met een bewonderenswaardige kracht en zekerheid en vergrootte telkens zijn voorsprong om uiteindelijk te winnen in de goede tijd van 3.31,4. Edwin Paulsen en Hagen vochten wanhopig om de tweede plaats. (Edwin) Paulsen had in het begin een voorsprong van 8-10 meter genomen, die hij tot ver in de race wist te behouden. Hagen haalde hem echter weer in en zij aan zij ging het nu snel achteruit. Het zou nog moeilijk worden om uit te maken wie van beiden als eerste over de streep kwam. (Edwin) Paulsen viel echter een meter voor de finish en Hagen klopte hem.'
Kunstschaats uit één stuk (ontwerp Axel Paulsen, 1888)
Begin 1888 meldde het Norsk Idrætsblad dat Axel Paulsen patent had aangevraagd op een nieuw model kunstschaats. Het ging om een buitengewoon eenvoudig ontwerp voor een schoenschaats, waarvan de schenkel en voetplaten uit een stuk zijn gesmeed.
Volgens het artikel spreekt de schets Afb.53 voor zichzelf en heeft de schaats een aantal voordelen ten opzichte van de kunstschaatsen die toen gebruikelijk waren:
1. ze zijn beduidend lichter,
2. ze zijn makkelijker schoon te houden, en
3. ze zijn veel goedkoper.
‘Terwijl de huidige geheel gesmede kunstschaatsen niet kunnen worden geleverd onder de 25 kronen, zullen deze nieuwe volledig gesmede schaatsen kunnen worden aangeboden voor 12 kronen voor nr. 1 (ijzer met stalen loopvlak) en 8 tot 10 kronen voor nr. 2 (geheel verstaald), een prijs die het voor iedere schaatsenrijder mogelijk maakt om een paar echt goede kunstschaatsen aan te schaffen.’
De schaatsen werden in 1888 gefabriceerd bij Heide & Gustafson in Christiania. In tegenstelling tot vele andere modellen van Paulsen maakten ze in het begin van de 20e eeuw echter geen onderdeel uit van het assortiment van Hagen & Co.
Het idee om de voetplaten zonder steunen boven de schenkel te laten ‘zweven’ was niet nieuw. Het werd rond 1860 al toegepast op schaatsen met een houten voetstapel door S.C. & S. Winslow uit Worcester, V.S. Afb.54 en zo’n 10 jaar later op geheel metalen onderbinders door J.A. Lang & Co., eveneens uit Amerika.
Ook de Florence Sewing Machine Co. verkocht rond 1876 een tweetal soortgelijke ‘spring skates’.
Mogelijk was Paulsen wel de eerste die het principe gebruikte voor schoenschaatsen.
De Duitser Adler kwam rond 1900 met een vergelijkbare vinding. Afb.55 De haksteun van diens ‘Champion’-schaats, een Jackson Haines-model uit één stuk staal, week echter sterk af van Paulsens model.
Experimentele noren voor zacht ijs (circa 1888-1889)
Hoewel zijn ‘baklængsløbsskøiter’ slechts een marginale aanpassing van de noor waren, toonde Paulsen er mee aan dat het concept met buis en potjes niet alleen geschikt was voor lange raceschaatsen. In de late jaren tachtig trok hij die lijn door en experimenteerde met schaatsen met zeer brede schenkels voor heel zacht ijs. Afb.43+44
Universalskridskor met instelbare ronding (ontwerp Krause 1889-1890)
Richard Emil Krause, een kunstrijder uit Göteborg, kwam eind jaren 1880 op de ingenieuze gedachte om de ronding van de schenkel instelbaar te maken. Hiertoe voorzag hij de schaats van een een spanroede die boven de eigenlijke schenkel liep en er aan de uiteinden mee was verbonden. Door de roede aan te spannen kreeg de eigenlijke schenkel meer ronding oftewel een kleinere diameter.
Krause gaf in zijn patent, no. 1936 van 30 januari 1889 (niet afgebeeld), aan dat dit op meerdere manieren kon gebeuren. Met een verticale schroef (G), zoals in figuur 1 of met een horizontale stelschroef, zoals in figuur 2.
Zelfs zonder spanroede was het volgens Krause mogelijk om tussen twee voetsteunen een of ander mechanisme te plaatsen, dat losser en vaster kon worden gedraaid om de gewenste ronding in de schenkel te verkrijgen.1
De verdere ontwikkeling van het principe kan met behulp van verschillende bronnen op de voet worden gevolgd.
Douglas Adams, maakte in februari 1889 al kennis met de schaats, toen hij als lid van de London Skating Club zowel Göteborg als Stockholm bezocht. In zijn boekje Skating nam hij een schets op van het model, waaruit we kunnen opmaken dat de verticale stelschroef – compleet met vleugelmoer - de voorkeur had gekregen. Afb.55 Ook de hakplaat, waarvan de steun ver naar achteren was geplaatst, was instelbaar.
Adams had hoge verwachtingen van Krause’s schaats, die in 1890 in Engeland zou worden geïntroduceerd. Aangezien de ronding kon worden aangepast was de schaats geschikt voor het rijden van alle figuren.2
Richard Krause zat inmiddels niet stil. De schetsen bij de patenten van 13 augustus 1889 en 28 oktober 1890 bij respectievelijk het Britse en het Amerikaanse patentbureau Afb.56 bewijzen dat hij de horizontale stelschroef nog niet helemaal had opgegeven. De voetplaten zijn nu gedeeltelijk aan de schenkel en aan de spanroede bevestigd.3
In Tidning för Idrott van 15 januari 1891 werden de aanpassingen uitgebreid beschreven en als bijkomend voordeel van de instelbare ronding werd de aanpassing aan de toestand van het ijs genoemd: op hard ijs is een sterkere ronding mogelijk dan op zacht ijs.4
Uiteindelijk zou de verticale schroef het pleit toch beslechten, zoals blijkt uit een ander Amerikaans patent van 14 juli 1891 Afb.57, dat al was aangevraagd op 31 januari van dat jaar.5
Dit laatste patent komt praktisch overeen met de schaatsen in het Skøytemuseet in Oslo. Afb.58
De schaats was inmiddels in productie genomen door de Floda Skridskofabrik van Ragnar Melin in Göteborg en werd verkocht onder de naam ‘Universalskridskor’. Uit een advertentie blijkt dat de schenkel kon worden ingesteld op een ronding met een doorsnee van één meter. Overige kenmerken: uit het beste staal, een elegant uiterlijk en een nieuwe bevestigingswijze. Als de schets niet bedriegt konden zowel de hak- als de voetzool van de schoen worden geklemd met een hendelmechanisme.6
In 1893 werden de schaatsen van Richard Krause tentoongesteld op de grote internationale tentoonstelling in Chicago7, maar daarna wordt er niet veel meer van vernomen. Pas in 1920 zou het model nog eens worden genoemd in een advertentie van A. Gresvig, een firma uit Kristiania, onder het kopje ‘Kunstschaatsen van erkende modellen: Salchow / Schillstrøm / Universal’. Geen slecht gezelschap.8
Schaatsen met hoefijzervormige hakplaat van Axel Paulsen (circa 1890)
Axel Paulsen heeft vermoedelijk rond 1890 een schoenschaats ontwikkeld, die opviel door zijn hoefijzervormige hakplaat. Afb.59
Paulsens ontwerp werd aanvankelijk bij Heide & Gustafson gemaakt en is later door Hagen & Co. in productie genomen.
Promenadeschaatsen van messingbrons (vervolg, 1889-1890)
Rond 1890 kregen de geheel metalen schaatsen de overhand. Ook de promenadeschaatsen gingen met de tijd mee en werden steeds vaker geheel uit messingbrons gegoten. Afb.60+61
Bryne uit Stavanger is waarschijnlijk beïnvloed door Amerikaanse modellen, zoals de gietijzeren schaatsen van Robert Gibson.
Hörlin’s patent op schaats met zelfklemmende bevestiging (1891)
E.A. Hörlin uit Stockholm verkreeg op 23 oktober 1891 patent (no. 3772) op een schaats met automatische, zelfklemmende bevestiging. Afb.65
De voetplaat, die uit twee delen bestond, kon van achter worden opgelicht. Bij het neerzetten van de hak activeerde het uitstulpsel onder de voetplaat de hakklem.
Al met al een vrij ingewikkeld en daarom kwetsbaar mechanisme, dat vermoedelijk nooit in productie is gebracht.
Ljungström’s patenten op bevestigingsmechanismen (1892-1893)
A. Ljungström uit Stockholm verwierf op 3 augustus 1892 een patent (no. 4265) op een bevestigingsmechanisme met een beweegbaar hakstuk en draaibare hefboom. Afb.66
Als de hefboom naar beneden werd gedrukt, grepen de uitstulpingen om de knobbel onder de hakplaat en drukten deze naar achter. Nadat de schoen op de schaats was geplaatst, werd de riem, die door de gleuf in de hefboom liep, over de wreef aangespannen. Hierdoor kwam de hefboom omhoog en schoof de hakplaat iets naar voren. Op deze manier werd de schoen tussen de geribbelde haken van de hak- en voetplaat geklemd.
Een jaar later kwam Ljungström met een aanpassing op bovenstaande vinding.
De flens onder de hakplaat was nu door middel van schakels verbonden met de schenkel. Door de hefboom omhoog te trekken schoof de hakplaat iets naar beneden en tegelijkertijd naar voren, waardoor de schoen tegen de voetplaatsteunen werd geklemd. Opvallend genoeg ontbreken die steunen op de tekening! Afb.67
Julius Slöörs Jernaffär, een grote ijzerwarenhandel in Stockholm, zag kennelijk wel brood in Ljungströms aangepaste vinding en deed de patentaanvraag (no. 4953; 17 augustus 1893). Er bestaat dus een goede kans dat deze schaats door Slöör in de handel is gebracht.
Ook patent 4954 (17 augustus 1893) was weer een uitvinding van Ljungström en een aanvraag van Julius Slöör. Deze keer ging het om een bevestigingsmechaniek in de voetplaat.
De opstaande haken van de voetsteun konden smaller of breder worden ingesteld door met de lipjes aan de onderkant van de voetplaat het schijfmechaniek links- of rechtsom te draaien. De kartels moesten er voor zorgen dat de schijf op z’n plaats bleef zitten. Afb.68
Skridskor för fotledens stödjande (schaats met enkelsteun) – Blom’s patent (1893)
Speciaal voor beginners en schaatsers die gauw last hadden van vermoeide voeten kwam de Zweed D. Blom uit Tåsjö in 1893 met een patent op een enkelsteun. Afb.62 De constructie had als bijkomend voordeel dat de schaats vaster aan de voet zat. Vanwege het scharnier (C) kon het bovenste gedeelte van de ijzeren steunen naar voren meebuigen. De steunen werden met riemen aan de benen bevestigd.1
Blom’s vinding was allerminst nieuw en moet worden beschouwd als een variant op eerder uitgevonden enkelsteunen.
In de literatuur wordt het principe meestal toegeschreven aan J.F. Blondin, die er vanaf 2 oktober 1860 patent op had in Amerika.2 Toch komt de rol van voorganger Blondin niet toe, al werd zijn ontwerp nog zo prachtig vormgegeven door Douglas Rogers and Co. uit Norwich, Connecticut.
In het Polytechnisches Journal van 1841 is namelijk al een beschrijving opgenomen van ‘Mohr’s Schlittschuhe’, compleet met een schets van een enkelsteun. Afb.63
De uitvinder, Dr. Mohr uit Koblenz, Duitsland, was zowel Blondin als Blom dus ruim voor geweest en hun patenten zijn eigenlijk niet meer dan aanpassingen van zijn ontwerp.
Ook Mohr had echter een voorganger, alhoewel er van directe beïnvloeding geen sprake zal zijn geweest. Op 19 augustus 1790 maakte een rolschaatser op de straatweg van Den Haag naar Scheveningen al gebruik van enkelsteunen. Afb.64
Kunstschaats met spitse punt / Model Grenander (1893)
De schaats, die door Liberg in 1893 ‘model Grenander’ werd gedoopt, is zeker niet door deze kunstrijder zelf ontworpen. Afb.69+70
Luitenant Ivar Hult, een landgenoot van Grenander, reed eind jaren 80 al op een soortgelijk type met puntige voorkant, die de schaats uitermate geschikt maakte voor het maken van pirouetten.1
De spitse punt zou in 1867 zijn uitgevonden door de Amerikaan John Martin2 en een jaar later kwam Barney en Berry met een “diamond toe” op de ‘American Rink Club Skate’.3 Afb.71
Rond 1880 waren ze in Amerika algemeen gangbaar.4
In de markt gezet
Vanwaar dan toch de naam ‘model Grenander’? Het lijkt erop dat we hier voor het eerst (na Jackson Haines?) te maken hebben met de verkooptruc van een fabrikant om de naam van een kampioen mee te geven aan een schaatsmodel.
Dat ging overigens bliksemsnel in zijn werk. Henning Grenander werd op 22 januari 1893 Europees Kampioen en begin maart kon de firma Liberg ‘Grenanders modell’ (no. 63) al laten zien op de wereldtentoonstelling in Chicago.5 Dat sterke staaltje laat zich overigens redelijk makkelijk verklaren: deze schoenschaats was een aanpassing van het al bestaande onderbindmodel no. 58. Opnieuw een bewijs dat de naam van Grenander bewust voor promotiedoeleinden werd gebruikt.
Behalve door Liberg (no. 58, 60-63) werd het model ook vervaardigd door andere schaatsfabrikanten uit Zweden6, zoals Dahlgren (no. 3?, 4-6).
Drageskøiter / Drakenschaats (van Axel Paulsen, 1893?)
De ontwerper van de fraaie ‘drageskøiter’ (drakenschaatsen) is Axel Paulsen geweest1, die vermoedelijk in de loop van 1893 Heide & Gustafson de opdracht heeft gegeven om dit pronkstuk voor hem te vervaardigen. Afb.72 Er is eind november van dat jaar in ieder geval sprake van schaatsen voor Paulsen waar vele maanden aan is gewerkt en die hem vele honderden kronen hebben gekost, maar die dan ook het duurste, mooiste en stevigste paar schaatsen in de wereld worden genoemd.2
Volgens het Duitse tijdschrift Wassersport was de schenkel mooi verguld en werd het model ‘Viking’ genoemd.3 Die naam ben ik naderhand overigens niet meer tegengekomen.
Het lijkt er op dat Paulsen in de nadagen van zijn carrière bereid was om flink te investeren om bij het inmiddels verwende publiek van bijvoorbeeld de Parijse kunstijsbaan Le Pôle Nord, waar hij vaker optrad, de show te kunnen stelen.
Het model is later in productie genomen door L.H. Hagen & Co. en was rond de eeuwwisseling twee tot vijf keer duurder dan de meeste andere kunstschaatsen.
In 1905 heeft Kristoffer Rønneberg zich ook nog eens aan een drakenkop gewaagd. Afb.73
Oscar Wollert - Patenten op bevestigingsmethoden (circa 1893)
Op de wereldtentoonstelling van Chicago in 1893 was ingenieur Oscar Wollert - zelf kunstrijder en in 1897 jurylid bij de wereldkampioenschappen in Stockholm - vertegenwoordigt met drie paar schaatsen. Ze waren allemaal uitgerust met zijn patent op een bevestigingsmechanisme (no. 3889 van 18 februari 1892).1
Vermoedelijk waren de tentoongestelde schaatsen gemaakt door C.W. Dahlgren uit Eskilstuna, de firma die schaatsen met Wollerts patent in de loop van 1893 in productie hebben genomen.
Eigenlijk was mechanisme een groot woord voor de vondst van Wollert, die niet veel meer om het lijf had dan ribbels in de voet- en haksteunen. Die moesten ervoor zorgen dat de schoen op zijn plaats bleef.
Als de voetsteunen eenmaal waren ingesteld op de maat van de schoen, moest je er schuin instappen om vervolgens de schoenhak zijwaarts tussen de haksteunen te wringen.
Het systeem zat kennelijk niet echt vast, want er was nog altijd een riem over de wreef bij nodig. De toerschaats van Dahlgren (no. 7), die later ook werd vervaardigd met binding volgens Wollerts patent, had zelfs riemen voor en achter.
Patent op ijssporen
In 1893 verwierf Wollert patent (no. 5046) op de bevestiging van ‘sparkstöttingsbroddar’ of kortweg ‘sparkbroddar’ (ijssporen) aan de schoen. Ik behandel het apart (link).
Hoewel in de patentbeschrijving duidelijk wordt gesteld dat het systeem ook kan worden toegepast op schaatsen is dat bij mijn weten niet gebeurd.
Patent op hendelbevestiging
Wel helemaal toegerust op de schaats was patent no. 5761 van Wollert. Hierbij werden de zoolklemmen door middel van een hendel en een schuifstang vastgetrokken. Het deed - onbedoeld? - wat denken aan de Halifax. In tegenstelling hiermee zat de hendel bij Wollerts ontwerp niet achterop, maar voorop, onder de voetplaat. Bovendien drongen de hakklemmen niet met scherpe punten in de schoenzool, maar klemden van opzij tegen de schoenzool.2
Al met al een vernuftig - en kwetsbaar? - systeem dat de schaats er niet lichter op maakte.
Het werd door Liberg onder de naam ‘Primus’ op de markt gebracht (no. 65), maar was geen lang leven beschoren. De vereenvoudigde vorm (no. 66) ging iets langer mee.3
Begin jaren 1920 zou één van Wollerts’ vindingen – via de achterdeur - toch weer opduiken in catalogi van B. & O. Libergs FAB als Libergs nieuwe nr. 3 (cat. 1922 en 1923).
Alfred J. Bryn - patent 3332 op een bevestigingsmechanisme (1893)
Op 5 augustus 1893 verkreeg Alfred J. Bryn uit Kristiania patent op een bevestingsmechanisme voor schaatsen via wederverkoper Julius Slöör uit Stockholm.
Het betrof een bevestiging van de schoen op de voetblad door middel van een draaibare schijf met twee spiraalvormige sporen die haken tegen de schoenzool moest drukken.1
Balcken (Balken) of militaire schaats (circa 1895)
De opvolger van Cederbloms eerste model (Libergs no. 52) werd ontwikkeld als race- of toerschaats, maar werd weldra ook gebruikt door militairen en ijszeilers. Afb.74
De naam ‘Balcken’ of ‘Balken’ en ook wel ‘Balckska’ of ‘överste Balcks modell’ verwijst naar Viktor Balck, de grote sportpionier, die in Zweden een vergelijkbare rol speelde als Pim Mulier in Nederland. De naam ‘Balcken’ doet echter geen recht aan de werkelijke uitvinder. Balck zelf schrijft in zijn memoires:
‘Professor Cederblom en ik hebben samen het huidige model (toerschaats) getest, dat ten onrechte nog de Balckska wordt genoemd, want het is uitsluitend Cederbloms verdienste dat deze schaats is uitgevonden. Zijn wetenschappelijke en praktische experimenten liggen aan de constructie ten grondslag, ik was er slechts bij dankzij hem en om het resultaat te testen.'1
De schaats, die rond 1895 op de markt kwam, hield vrij lang stand. Tot het slot van de jaren 1940 was het de meest gangbare schaats onder toerschaatsers en ijssurfers.2
De schaats werd in verschillende uitvoeringen Afb.75 geproduceerd door B. & O. Libergs Fabriks AB, C.W. Dahlgren en later de Eskilstuna Jernmanufaktur.
Zijwaarts verschuifbare voetplaten van Matthiesen uit Stockholm (1896)
De uitvinder D.W. Matthiesen kreeg in 1896 patent (no. 8159) op de bevestiging van schaatsen met twee zijwaarts verschuifbare voetplaten met voet- en haksteunen. Door het aandraaien van de vleugelmoer omklemmen de steunen de zool van de schoen. Afb.76
Ik heb de indruk dat het hier om een marginale aanpassing van een eerdere uitvinding ging, mogelijk van de Solo-Schlittschuh van David Sieper Söhne uit Hasten/Remscheid.1
Matthiesen geeft dat in de patentomschrijving zelf ook aan:
‘Dit bevestigingsmechanisme verschilt gedeeltelijk van oudere, soortgelijke systemen vanwege het gebruik van verbindingsstukken (voor aan de voetsteun, nm), die er voor zorgen dat de stangen gelijktijdig naar binnen of buiten schuiven en die tevens moeten voorkomen dat de zoolklemmen los komen te zitten.’
Het is mij niet bekend of Matthiesen’s variant in productie is genomen.
Een eenvoudiger uitvoering van een soortgelijk principe met losse sleutel is later door veel Duitse schaatsenmakers toegepast onder verschillende benamingen, zoals ‘Mars’ van F.W. Hens, ‘Griffon’ van Joh. P. Becker, ‘Kobold’ van Eduard Engels en ‘Eisperle’ van Wilhelm Tillmanns.
De verschuifbare stangen of armen zijn een uitvinding uit 1865 van de Amerikaan Thomas Van Wagoner.
‘Reformskridsko’ van Carlsson en Edström – Sollefteå, Zweden (1897)
Het patent (8649) van J.A.F. Carlsson en A.H. Edström behelst in feite een aanpassing van Krause’s ‘Universalskridskor’.
Hun zogenaamde ‘reformskridsko’ (verbeterde schaats) kon door het aandraaien van de bout en moer in het midden van de schaats eveneens geschikt worden gemaakt voor zowel kunst- als hardrijden. Afb.77
Aangezien de schenkel bestond uit twee evenwijdig aan elkaar gelegen delen van zeer veerkrachtig staal (‘af bästa fjäderstål’) werd een gelijkmatiger ronding en een grotere elasticiteit verkregen.
De voetplaten konden door middel van de als F en G aangegeven onderdelen op de tekening vermoedelijk op lengte worden ingesteld. Vreemd genoeg wordt dit principe in het patent niet nader beschreven.
Ik betwijfel of deze vinding ooit in productie is genomen.
Salchowschaats met kartels (1899)
Kort voor de eeuwwisseling heeft aankomend wereldkampioen Ulrich Salchow - de Zweed zou de sport domineren van pakweg 1900 tot de Eerste Wereldoorlog aan toe - een nieuw model kunstschaats bedacht en uitgeprobeerd, die door de firma Stille (link) in productie werd genomen. Afb.78
Volgens Stille’s folder uit 1926 was het succes te danken aan de wetenschappelijke grondslag waarop het model was gebaseerd én aan de uitmuntende kwaliteit van materiaal en afwerking. De ronding en de verjonging1 van het loopvlak waren wetenschappelijk berekend, wat een grotere snelheid, een vastere slag en mooiere figuren mogelijk maakte dan met welke andere kunstschaats ook.2
Vermoedelijk was de ‘Salchowschaats’ van Stille de eerste met kartels in de punt. De vinding staat in ieder geval te boek als Zweeds en moet ongeveer vanaf de eeuwwisseling zijn toegepast.
Met zo’n getande punt (‘raked toe’ of ‘toe picks’ in het Engels) konden kunstrijders bepaalde sprongen en figuren makkelijker maken. Het principe wordt tot op de dag van vandaag gebruikt.
Mogelijk heeft Salchow - als hij inderdaad de uitvinder van de kartels is - zich laten inspireren door de schaatsen met scherpe punt (diamond toe) van Barney & Berry, waarop rond 1870 de pirouette werd gemaakt.
Kort na de invoering van de kunstschaats met kartels werden ook ijshockeyschaatsen met getande neus uitgerust.
(link, Liberg no. 74 en Sune Almkvists modell, Liberg no. 75)
Voor zover bekend rustte er geen patent op Salchow’s vinding en werd het al vrij snel nagebootst en enigszins aangepast door tal van Europese schaatsenmakers, waaronder Libergs uit Eskilstuna, Schillström uit Gothenburg, John Wilson uit Sheffield, Francis Wood & Son uit Sheffield, Johann Peter Becker uit Remscheid, F.W. Hens uit Hasten/Remscheid, Hermann Becker uit Remscheid, Godfrin uit Brussel, Hudora uit Radevormwald, Ruiter uit Akkrum en Nooitgedagt uit IJlst.
The Salchow Manufacturing Company uit Stockholm verbond zelfs zijn naam aan het model (link).
In Amerika bracht A.G. Spalding een gewijzigd model Salchow uit.
Hoewel oorspronkelijk ontworpen als schoenschaats voor toppers verscheen de Salchow uiteraard ook als sleutelschaats op de markt voor het grote publiek.
De meest bizarre toepassing was het model ‘Von Köppen’, dat met z’n kronkelend ijzer de overgang van binnenwaarts naar buitenwaarts glijden (en omgekeerd) moest vergemakkelijken.3
Er werd in 1912 patent (no. 34656) op toegekend in Zweden; de Duitse firma Hens durfde Von Köppens 'kronkel' in productie te nemen. Afb.79
Schaats met bandijzeren voetbeugel (1899)
J.O. Attaque en A. Almqvist, uit Sundsvall en omgeving in Zweden waren ontevreden over de gangbare binding met gegroefde klemmen of getande haken die met name de wat dunnere schoenzolen vaak grondig vernielden. Ook leren riemen deugden volgens hen niet.
Ze kwamen daarom met een patent (13974) op een ‘fjäderbygeln’, een verstelbare beugel van een veerkrachtig soort bandijzer, die aan het linker- en rechteruiteinde van de voetsteun werd bevestigd. Afb.80
Deze voetsteun kon aan de schoenbreedte worden aangepast door middel van verstelbare armen (a).
Of het de bedoeling was dat de wreefriem van hetzelfde materiaal werd gemaakt kan ik niet beoordelen, aangezien mijn patentomschrijving niet compleet is.
Zo’n voetbeugel was overigens niets nieuws. In 1861 had P.J. Clark uit de Verenigde Staten iets dergelijk al eens geopperd met een enkelzijdig bedienbare schroef, maar bij zijn uitvoering ontbraken de verstelbare armen en de instellingsmogelijkheden door middel van gaatjes en knoppen, zoals bij de hier beschreven opzet van Attaque en Almqvist.
De verstelbare armen zijn een uitvinding uit 1865 van de Amerikaan Thomas Van Wagoner.
In 1867 verkreeg de Brit William Buxton Hilliard patent op een voetriemvestiging die met met een tweezijdig bedienbare schroef kon worden aangedraaid. Schaatsen met Hilliard's binding werden een jaar later op de markt gebracht door M. Hunter & Son uit Sheffield, Engeland.
Schaatsenmakers 1880-1900
Schaatsenmakers als Liberg en Hagen beleefden hun hoogtijdagen in deze periode en hun bedrijven werden omgevormd van eenvoudige ambachtelijke werkplaatsen tot volwaardige machinale fabrieken. Houten voetstapels werden meer en meer verdrongen door metalen voetplaten, alhoewel de catalogi van Liberg aanvankelijk nog altijd een ruime keus boden.
Toch moeten we het aantal gelegenheidsschaatsenmakers onder de dorps- en boerensmeden niet onderschatten. Fredrik Liljeberg uit Pörtö (Finland), die op 3 en 4 maart 1883 een hardrijderij op zijn zelfgemaakte schaatsen won, vormt wat betreft slechts een topje van de ijsberg.
Makers van traditionele schaatsen 1880-1900
Karl Jonasson – Möcklö, Blekinge, Zweden (ca. 1875?-1922)
Karl August Jonasson (geb. 1857) werd de ‘alltingsmakaran’ genoemd, omdat hij er om bekend stond zo goed als alles te kunnen repareren. Hij was vooral handig met geweren, die hij voorzag van nieuwe sloten.
Het loopvlak van zijn schenkels maakte hij uit staal voor beitels. Hij sleep zijn schaatsen hol en polijstte ze met puimsteen, wat heel veel tijd vergde als het grondig werd gedaan. De koper moest zelf voor de binding zorgen.
Volgens een gebruiker, die op schaatsen van Jonasson zware sleden met melkbussen van zijn boerderij op het eiland Senoren naar de stad (Karlskrona) duwde, zorgde de geut er voor dat de schaats goed in het ijs greep bij de afzet.
De zware schaatsen van ‘Möcklösmeden’ Jonasson hebben een iets langere houten ‘neus’ en zijn minder slank uitgevoerd dan de kuggebodaskridskor van Johan Åkesson. Het paar BM16241, waarvan de schenkel uit een stuk staal is gesmeed, werd onder andere gebruikt voor tochten vanaf het eiland Tjurkö naar Karlskrona.
BM16241 Blekinger puntschaats |
Karl Jonasson Möcklö, Blekinge, Zweden |
---|---|
Totale lengte in mm | 355 |
Schenkel (l x b x h) | 310 x 6 x 24 |
Voetstapel (l x b x h) | 295 x 64 x 20 |
Boeg (l x b x h) | 55 x 9 x 40 |
Kenmerken |
Vrij lange houten neus Geut over de volle lengte van de schenkel Schenkel uit een stuk staal Weinig ronding Versteviging bij oog van hakschroef Platte ronde hakschroef met gleuf |
Karl Jonasson was vrijgezel en is tot aan zijn dood in 1922 werkzaam geweest in Möcklö, een schiereiland ten zuiden van Ramdala, Blekinge. In de kerkregisters stond hij te boek als huiseigenaar en keuterboertje, maar volgens de overlijdensakte was hij wel degelijk meestersmid. Vlak voor zijn dood kostten zijn puntschaatsen 10 kronen per paar.
Johan Åkeson – Kuggeboda, Blekinge, Zweden (circa 1879-circa 1925)
Sme-Pålle Johnsson en zijn vrouw, die zelf geen zonen hadden, maakten in 1879 door middel van een schenkingsakte de smederij met gereedschap en zo’n 1600 m2 grond over aan hun 14-jarige kleinzoon. De oude baas zal aardigheid in de knaap hebben gehad en hem op zijn oude dag de kneepjes van het vak hebben bijgebracht. Ongetwijfeld leerde Pålle, die stierf toen Johan 19 was, hem ook hoe hij kuggebodaskridskor moest maken.
Op zijn twintigste had Johan Åkesson de school voor hoefslagers in Alnarp doorlopen. Afgezien van zijn eigen dieren, die zijn oogappels waren, kon hij ook goed overweg met die van anderen. Paarden waar andere smeden uit de omgeving geen raad mee wisten, werden bij hem gebracht om te worden beslagen. Als smid was hij heel bekwaam en veelzijdig. Hij smeedde uiteraard zelf hoefijzers, maar maakte ook elgers en ander visgerei voor de boeren. Hij kon het fijnere smeedwerk gladder en egaler krijgen dan wie ook en behaalde er vele ereprijzen en diploma’s mee. Ook zware wagenassen ging hij echter niet uit de weg.
Net als zijn opa moest Johan Åkesson zijn tijd verdelen tussen de boerderij en de smederij. Door de aankoop van een aanpalend perceel kon hij zijn eigendom verviervoudigen. Hoewel hij zelf veel tijd in de smederij doorbracht en het werk op de boerderij grotendeels door knechten liet doen, werd hij ook op landbouwgebied beloond met vele onderscheidingen.
Toen in 1897 in Stockholm de ‘Allmänna Konst och Industri-utställningen’ werd gehouden, stelde Johan Åkesson daar echte kuggebodaschaatsen ten toon. Of die door hem zelf of door zijn opa waren gemaakt, is niet bekend. De schaatsen zijn helaas verloren gegaan.
‘Sme-Johan’ stempelde zijn schaatsen ‘KUGGEBODA’ aan de binnenzijde van de punt en ‘J.AKESSON’ aan de buitenkant ervan. Mogelijk heeft hij ook het stempel ‘JÅS’ op schaatsen gebruikt.1
Ellen Svanström bericht dat Åkesson in 1902 een paar schaatsen voor haar vader heeft gemaakt met de initialen ‘J.Å’ in de bovenkant.2 Dit zou kunnen betekenen dat deze smid soms ook de voetstapels van een merkteken heeft voorzien.
Bij drie paar schaatsen die het stempel ‘KUGGEBODA’ dragen, verschilt de vorm van het houtje iets van elkaar.
In de streek stond Åkesson bekend als een betrouwbaar en eerbiedwaardig persoon en hij kreeg in de loop van de tijd veel vertrouwensposities. Hij was onder andere lid van de gemeenteraad, van het kerk- en schoolbestuur en van een raad voor de taxatie van onroerend goed. In 1916 werd hij gekozen tot ‘nämndeman’, een soort lid van de jury in het Zweedse rechtssysteem. Hij liet zich voor die functie, die hij vele jaren heeft uitgevoerd, van tijd tot tijd door zijn knecht in de sjees naar het arrondissementsgerecht rijden.
Na 1916 besteedde hij meer tijd aan de boerderij en in 1925 deed hij de smederij over aan zijn neef Herbert, die al sinds zijn jongste tienerjaren bij zijn oom Johan in de leer was. In 1938 droeg Johan Åkesson ook de boerenplaats over en hield alleen nog wat gereedschap achter. Hij stierf in 1941.2
Jöns Östblom, Hamrånge, Axmarby, Zweden (1856-1942)
Jöns Östblom, boer met eigen boerderij in Hamrånge, was de maker van de schaatsen uit het Länsmuseet Gävleborg, inventarisnummer XLM.00444.
De datering '1869' op de voetstapel van een van de schaatsen is vermoedelijk foutief; Östblom was toen nog maar 13 of 14 jaar oud.
De voetstapel van de linkerschaats is gemerkt 'W' voor Wänster (venster = links).
Karl Nydén, Gisslevik, Blekinge, Zweden (actief: 1895-1911)
Karl Nydén, of Carl Johan Nydin (geb. 1863) volgens het kerkelijk register, was werkzaam als ‘maskinist’ en smid in Gisslevik, een plaatsje bij Torhamn in Blekinge, aan de uiterste zuidoostkust van het Zweedse vasteland.
Als ‘stenhuggarsmede’, smid van steenbeitels, was hij bekend met de kunst van het harden van stalen gereedschap, een kwaliteit die hij ook toepaste op het loopvlak van zijn schaatsen.1
We weten niet of Nydén de typische Blekinger puntschaatsen maakte of een ander model. Hij leerde het vak waarschijnlijk van zijn vader Johan Nydin, die ook smid was en oorspronkelijk uit het Västmanland ten noordwesten van Stockholm kwam.2
De familie Lima, Ytre Lima, Gjesdal, Rogaland, Noorwegen (ca. 1885-1926)
Vanaf de 17e eeuw hebben de schapenboeren uit het buurtschap Ytre Lima vlakbij Ålgård in het Gjesdal ten zuiden van Stavanger zichzelf kunnen bedruipen voor hun dagelijkse benodigdheden. Ze boetten netten, maakten klompen en sponnen wol. In het smederijtje op de hoeve werden onder andere schapenbellen gesmeed.
In de jaren 1880 zijn de broers Simon, Nils en Severin Lima er begonnen met de productie van schaatsen en glij-ijzers voor sleden als nevenactiviteit.
Het is niet bekend of er een verband bestaat tussen hen en de anonieme schaatsenmaker die al rond 1865 actief was in deze streek.
Alleen Severin, de jongste van de drie broers, was hoofdzakelijk smid van beroep. Nils was boer en zal wat smeedwerk als bijverdienste hebben gehad. Zijn zoon Simon was de laatste die schaatsen vervaardigde in de smidse van Ytre Lima. Net als zijn vader en ooms won Simon tussen 1900 en 1926 op verschillende tentoonstellingen prijzen voor zijn schaatsen, die waren voorzien van een dubbele geut.
Ook Bjarne Lima leerde in zijn jeugd ambachtelijk schaatsen maken van zijn vader, smid Severin, maar hij werd ingehaald door de tijd: traditionele modellen raakten uit de mode. Bjarne is in de jaren 1990, als oude man dus, nog wel betrokken geweest bij een project van het Handverksregister om deze specifieke vaardigheid van de streek niet verloren te laten gaan. De schaatsen die hij in dat kader heeft gemaakt hebben krullen die terugdraaien naar de voetstapel.
Tegenwoordig vormen de boerderijen en smidse van Ytre Lima het streekmuseum Limagarden Bygdatun. Het boerenwoonhuis stamt uit 1848.
Op internet circuleren meerdere afbeeldingen van Limaskøyterne.
Wira Smidesförening – Vira, Rosla-Kulla, Zweden (1894 – ca. 1926)
In 1884 waren er zo'n twintig smeden en smidsknechten actief in Wira Bruk, als we afgaan op de foto hierboven, die ooit toebehoorde aan John Dahlgren.
In 1894 vormden de zes (of acht) overgebleven meestersmeden de ‘Wira smidesförening’ om de concurrentie van door fabrieken geproduceerde waren het hoofd te kunnen bieden.
Tegelijkertijd gingen ze een overeenkomst aan met ‘Julius Slöörs redskapshandel’1 in Stockholm, die inhield dat de smeden hun zeisen, (ijs)bijlen, schaatsen en dergelijke niet mochten verkopen aan een andere wederverkoper dan Julius Slöör. Daarentegen kon men tegen een vastgestelde minimumprijs verkopen aan particulieren. Het gevolg was dat de gewone smeedwaren uit Wira – zoals vroeger het geval was bij zwaarden en andere wapens – nu voor het eerst gestandaardiseerd werden. Ieder voorwerp werd volgens nauwkeurig voorgeschreven uiterlijk, maat en gewicht gemaakt en voorzien van een nummer, dat erin werd gestempeld. Ook dit was natuurlijk een poging om zich aan te passen aan de sterk gestandaardiseerde fabrieksproducten.
Het is mij niet bekend welke type schaatsen er werd gemaakt. Mogelijk was Vira vanwege de aard van het bedrijf – handsmeedwerk - één van de plaatsen waar men het langst is doorgegaan met de vervaardiging van de traditionele (platte) krul en houten voetstapel.
De samenwerking met Slöör duurde tot in het begin van de jaren 1920. Toen Slöör er mee stopte hield ook het werk in de ‘Stora smedjan’ (grote smederij) op. Vanaf ongeveer 1926 werd de traditie in Wira nog slechts in stand gehouden door één enkele smid, John Dahlgren, de laatste in de rij. Hij werkte tot aan zijn dood in 1948 in de ‘Lilla smedjan’2 (kleine smederij), maar zal toen zeker geen schaatsen meer hebben gemaakt, als hij dat zelf al ooit had gedaan.
Fredrik Liljeberg, Pörtö, Finland (ca. 1880)
Liljeberg won op 3 en 4 maart 1883 een hardrijderij op zelfgemaakte schaatsen.1 Het is niet bekend of hij schaatsen voor anderen maakte.
Haakon Blikstad, instrumentmaker, Trondheim, Noorwegen (ca. 1885)
Instrumentmaker Haakon Napoleion Blikstad stond bekend om de kwaliteit van zijn messen. Hij werkte in Trondheim in de jaren zestig, zeventig en tachtig van de 19e eeuw. Blikstad overleed op 6 juni 18901
Zijn renschaatsen op twee pootjes, die tot de collectie van Trondheims Skøiteklubb Museet behoorden, zijn de enige schaatsen die we van hem kennen.
Hersether, geweermaker, Trondheim, Noorwegen (ca. 1885)
Geweermaker Hersether is uitsluitend bekend van zijn renschaatsen met drie pootjes uit het museum van de Trondheim Skøiteklubb.
Lars Bårdson, Aga, Noorwegen (circa 1885)
Volgens opgave van het Kraftmuseum in het Tyssedal bij Odda zouden de puntschaatsen in hun collectie (NVIM-05662) vóór 1887 zijn gemaakt. Lars Bårdson Aga wordt genoemd als maker van deze stokkskeiser (schaatsen met houten voetstapel). Hij zou ook de houtbewerker kunnen zijn.
Waarschijnlijk kwam Lars Bårdson uit Aga, een plaatsje aan de westzijde van het Hardangerfjord.
J.A. Ek, restauratiebedrijf – Stockholm (1888)
‘Svärdfejarfirman’ (oorspronkelijk: zwaardmaker; later ook: restauratiebedrijf) Ek heeft in 1888 een paar Hoekstra-schaatsen nagemaakt.
Dit gebeurde naar aanleiding van een beschrijving in Tidning för Idrott van een toertocht van Stockholm naar Södertälje, gedeeltelijk over ruig ijs. Enkele deelnemers op lichte ‘holländare’ (Hollandse schaatsen) bleven hun kompanen makkelijk voor. Op de terugweg brak één van hen echter zijn schaatsen, iets wat hem al eerder was overkomen bij een paar dat hij gelijktijdig had besteld bij de firma Hoekstra uit Warga, Nederland. Dit bevreemdde hem omdat Hoekstra’s fabrikaat een goede naam had en men had vastgesteld dat de schaatsen met veel vakmanschap waren gemaakt.
De schrijver hoopte dat een Zweedse fabrikant het Hollandse model met gebruik van goed Zweeds staal na zou maken en sprak de verwachting uit dat het een veelgevraagde schaats zou kunnen worden onder tochtrijders.1
De firma Ek ging de uitdaging aan en twee weken later liet Tidning för Idrott onder het kopje ‘Holländare af svensk tillverkning’ (Hollandse schaatsen van Zweedse makelij) weten dat het om een goed product zou gaan, dat goedkoper was dan het geïmporteerde model.2
Makers van moderne schaatsen (1880-1900)
A. Støren, Kristiania, Noorwegen (ca. 1880-1887)
Tijdens de eerste internationale wedstrijden in Wenen in 1882 gebruikte Axel Paulsen zowel voor het hard- als het kunstrijden schaatsen van Støren uit zijn woonplaats.
Beide modellen waren gemaakt in of rond 1880, vermoedelijk naar ontwerp van Paulsen zelf.1
Op de schenkel van de renschaatsen met de lang doorlopende ijzers zijn drie steuntjes bevestigd die de houten en enigszins vioolvormige voetstapel dragen.
In de forse platte krul is het stempel ‘A. STØREN / KRISTIANIA’ geslagen. Dit model is door Paulsen tot en met 1884 gebruikt, zoals we kunnen zien op een houtsnede van wedstrijden in New York in dat jaar.
De geheel metalen kunstschaatsen waarop Paulsen in Wenen zijn ‘grote dubbele Spaanse sprong’2 maakte, hadden ook zo’n forse krul, maar daar hield de vergelijking met de halfhouten renschaatsen dan ook mee op. De schenkels liepen naar voor en achter smaller toe.
De kunstschaatsen die Carl Werner rond 1885 gebruikte weken weinig af van het model van Paulsen en werden eveneens vervaardigd door Støren, die zijn ijzer uit Engeland betrok.3
Volgens Noorse bronnen heeft Paulsen bij de wedstrijden in Christiania in 1885 al op zijn befaamde bootschaatsen gereden: ‘Na de wedstrijd van Axel Paulsen tegen Van der Zee sloeg het hardrijden pas goed aan.’ ‘... bij schaatsfabrikant Støren, waar destijds de meeste rijders hun schaatsen kochten, liepen de bestellingen binnen en de volgende winter waren er al heel wat ‘baadskøjter’ (bootschaatsen) te zien op Frognerkilen.’4
Ook het bijschrift bij de afbeelding van de bootschaats in Festskrift geeft dit aan.5
Vanuit Viborg (Finland), in een brief gedateerd 14 februari 1886, schrijft Paulsen zelf: ‘drie van de beste Finse hardrijders ... hebben schaatsen van mijn model besteld bij Støren uit Kristiania.’6
In Norsk Idrætsblad van 19 november 1886 krijgt een lezer uit Kopenhagen als antwoord op zijn ingezonden vraag:
‘Het beste schaatsmodel is dat van Axel Paulsen, zowel voor race- als kunstschaatsen. Ze zijn verkrijgbaar bij de heer A. Støren, Lille Grænsegade in Kristiania, voor een prijs van 15 kr. voor het beste soort en 12 kr. voor een tweede kwaliteit. Het verschil tussen de eerste en de tweede is slechts dat bij de eerste de voetplaten van staal zijn en bij de tweede van ijzer. Uit één stuk gesmede (helsmedede) kunstschaatsen kosten 30 kr. Bij bestellingen is het het beste om de laarzen die men gaat gebruiken mee te sturen, na ze een paar dagen te hebben ingelopen. Als dat niet mogelijk is, stuur dan schetsen van de omtrek en het profiel van de zool van de laars. Geef ook aan of de schaatsen bevestigd moeten worden met riemen of vastgenageld aan de laarzen. In het laatste geval moet het buitenste hielstuk aan de voetplaat (kappen?) worden genaaid, waarna een paar klinknagels in de hak worden gedreven. Rijglaarzen die kort zijn boven de enkels hebben de voorkeur. Het leer moet soepel zijn, maar geen vetleder. De hakken moeten laag en breed zijn.’7
Na 1887 wordt Støren, nadat hij jarenlang direct betrokken is geweest bij, zo niet de ontwikkeling, toch in ieder geval de vroege fabricage van Paulsen’s revolutionaire buismodel, niet meer genoemd.
Hackman & Co – Nurmi, ten noorden van Viborg, Finland (ca. 1876 - ???)
Het aloude handelshuis Hackman begon in 1876 in Nurmi, een klein plaatsje ten noorden van Viborg (Wiborg) aan de Russiche grens, met de fabricage van scharen, messen en andere bestekwaren.1
In de herfst van dat jaar werden in Nurmi’s fijnsmederij de eerste schaatsen gemaakt2 en nog geen twee jaar later lagen ze al op de wereldtentoonstelling van Parijs.3 Om welk type het ging is overigens niet duidelijk.
In het begin van de jaren 1880 kwam Hackman met een Fins model hendelschaats4
In 1891 werd de fabriek in Nurmi verplaatst naar Sorsakoski.5 De schaatsproductie ging vermoedelijk mee, al zouden de zogenaamde ‘nurmesket’ nog tientallen jaren lang een begrip blijven in Finland.6
In zijn biografie beschrijft de Finse hardrijder en vijfvoudig wereldkampioen Clas Thunberg bijvoorbeeld dat hij rond 1900 als zesjarig jongetje leerde schaatsen op goedkope ‘nurmis’.7
Het lijkt er zelfs op dat de term ‘nurmisluistimet’ (nurmisschaatsen) op den duur een verzamelnaam is geworden voor alle mogelijke metalen modellen.
Het is onduidelijk hoe lang Hackman & Co. met de productie van schaatsen is doorgegaan. Omdat de naam ‘Nurmis’ ook voorkomt op een identiek model van de firma F.W.H. Hens uit Remscheid mogen we een samenwerkingsverband met of overname door deze Duitse fabriek vóór 1924 niet uitsluiten.
De gebroeders Hilger, plaatsgenoten van Hens, verkochten rond 1930 een afwijkend model onder de naam ‘Nurmis Sport’ 8, vermoedelijk voor de Scandinavische markt.
Larsens våbenforretning, Kristiania, Noorwegen (ca. 1887-1903)
Hans Larsen uit Kvæveli in Blakjær (Blaker), Akershus (1823 -1907) was de grondlegger van wat later Larsens våbenforretning (wapenbedrijf) zou worden. Hoewel hij zelf waarschijnlijk nooit direct betrokken is geweest bij de fabricage van schaatsen, is zijn levensverhaal te mooi om hier achterwege te laten.
Larsen, als kind reeds een verwoed jager, begon al jong zelf geweren te repareren. Op zijn zestiende ging hij - samen met zijn latere concurrent L.H. Hagen - in de leer bij geweermaker Pettersen in Kristiania. Nadien vestigde hij zich in Drammen, waar hij in 1845 zijn eigen werkplaats begon. Dankzij het proefschieten met nieuwe geweren wist hij zijn vaardigheid als schutter steeds verder op te krikken. Tijdens het eerste grote schuttersfeest in Noorwegen - er waren zo’n 500 schutters van de partij - won Hans Larsen de eerste prijs. Dat was nog niets vergeleken met Wenen in 1867. Daar wist hij tussen ongeveer 15.000 schutters uit de hele wereld de aandacht op zich te vestigen en werd hij met twee andere ‘big shots’ uitgenodigd om voor keizer Frans Jozef te schieten. Larsen presteerde het om met zijn eigen patentgeweer in drie minuten tijd 50 van de 53 schijven te raken. Dat deed niemand hem na.1
Ook zakelijk gezien ging het Larsen goed. Het bedrijf ging steeds met de tijd mee en nam meerdere typen geweren in productie. Larsen zelf verwierf faam als uitvinder van het ‘tennstempel’geweer. In totaal verkreeg hij 21 Noorse en zes buitenlandse patenten op zijn geweren en had tijdelijk zelfs een filiaal in Luik, België.
Hij begon in 1876 ook een filiaal in de hoofdstad onder de naam Bøssemaker H. Larsens Våbenutsalg, dat vanaf 1883 Larsens våbenforretning werd genoemd. Hier verkocht hij wapens uit zijn werkplaats in Drammen en zijn fabriek in Luik.
In die jaren werden er door het bedrijf waarschijnlijk nog geen schaatsen gefabriceerd. Ze worden althans nooit genoemd in advertenties.
Nadat hij ‘Luik’ had afgestoten en in 1887 zijn zaak in Christiania had verkocht, zette ‘oude Larsen’, zoals hij begin jaren tachtig al werd genoemd, samen met zijn zoon H.C. Larsen zijn bedrijf voort in Drammen. Een jaar na zijn dood in 1907 hield die tak van de firma op te bestaan.2
Larsens Våbenforretning, het bedrijf dat weliswaar zijn naam bleef dragen, werd in 1887 dus zonder hem voortgezet in Kristiania. De vennootschap van aandeelhouders zette daar een stoomfabriek op met een smederij, een grote geweermakerswerkplaats en afdelingen waar sleden, ski’s en wielen werden gemaakt. Er werd onder andere geleverd aan het Noorse leger en de poolexpeditie van Fridtjof Nansen in de jaren 1890.3
Rond 1887 was men al begonnen met de fabricage van de ‘Champion’, een kunstschaats, waarvan ik tot nu toe geen exemplaar heb kunnen vinden.
Waarschijnlijk was het model identiek aan de kunstschaatsen van Paulsen en Werner, zoals blijkt uit een beeldmerk in een advertentie uit 1891.
Het artikel, dat technisch gezien natuurlijk slechts een peulenschil was voor het bedrijf, paste helemaal in de nieuwe lijn van aanpak. Kennelijk was de groeiende populariteit van de wintersporten commercieel interessant genoeg om te worden uitgebaat. Hetzelfde gebeurde bij concurrent Hagen & Co., dat zich rond die tijd ook op de productie van schaatsen en ski’s wierp.
In 1888 toont Larsens våbenforretning zowel kunst- als raceschaatsen van model Axel Paulsen op een tentoonstelling in Kopenhagen.4 Voor hun ski’s kregen ze de hoogste prijs, maar dat zat er voor de schaatsen kennelijk niet in.5
Drie jaar later adverteert de firma niet alleen met ‘onze bekende Champion’, maar ook met Harald Hagen’s model.6 Had Larsen de productie van het model Paulsen losgelaten of heeft recensent Viktor Balck, die de expositie in Kopenhagen beschreef, de twee modellen niet goed uit elkaar kunnen houden? Het laatste zou heel goed kunnen, want het onderscheid was inmiddels te verwaarlozen, zoals we al hebben gezien. Toch werden in een opsomming van hun assortiment in een advertentie d.d. 31 december 1891 beide modellen wel gezamenlijk genoemd.
In de jaren negentig was de Zweed Hedemark verantwoordelijk voor de fabricage van uit een stuk gesmede kunstschaatsen van Larsen. Hij noemde zich kunstsmid - met een knipoog naar zijn product? - en was iemand die zijn vak buitengewoon goed verstond. Hedemark maakte onder andere twee paar schaatsen voor Martinus Lørdal, die toen inmiddels de beste kunstrijder van Kristiania was.7
Ondanks de inbreng van de ‘kunstsmid’ werden schaatsen in latere advertenties van Larsens våbenforretning veel minder nadrukkelijk onder de aandacht gebracht en bleef de langlaufende jager beeldbepalend voor het bedrijf.
Welke rol heeft Hannibal Hagen, toenmalig directeur van Hagen & Co., gespeeld in het bedrijfsbeleid van zijn belangrijkste concurrent?
Hagen had zich in december 1903 ingekocht als aandeelhouder van Larsens våbenforretning. Samen met S.W. Hagen bezat hij 19 van de 50 aandelen van het bedrijf. Het is opvallend dat van 1903 tot 1909, de jaren dat Hannibal Hagen grootaandeelhouder en plaatsvervangend directeur (varamann) was van de Våbenforretning, het scala van activiteiten van deze fabriek weer werd ingekrompen en teruggebracht tot de oorspronkelijke wapenfabricage en -reparatie. Waarschijnlijk werd ook de schaatsenmakerij in 1903 of kort daarop beëindigd, wat voor Hagen & Co. natuurlijk een gunstige ontwikkeling was. Eind 1909 hebben de beide Hagens hun 19 aandelen weer afgestoten8, maar Larsens Våbenforretning zou nooit meer aan de productie van schaatsen of ski’s beginnen ...
L.H. Hagen & Co, Kristiania (Oslo), Noorwegen - deel 2 (1880-1900)
Dit is een vervolg van L.H. Hagen deel 1, circa 1860-1880.
Nadat Axel Paulsen rond 1886 met de noor met buis en potten kwam, is Hagen & Co. al snel op de productie van dit model overgegaan. Of dit met toestemming van Paulsen zelf gebeurde is twijfelachtig. Zoals bekend had Paulsen geen patent aangevraagd op zijn ontwerpen en was iedereen dus vrij om ze na te maken.
In een prijscourant van Hagen & Co. uit circa 1905 is een aanbeveling van Paulsen opgenomen:
Gezien de vroege datering - januari 1885 - kan dit citaat haast geen betrekking hebben gehad op de raceschaats - toen nog het ‘bootmodel’ - die Paulsen pas had ontworpen. Dit zou ook in tegenspraak zijn met oudere bronnen, waarin Støren als oorspronkelijke fabrikant van Paulsens raceschaats wordt genoemd.
Waarschijnlijk wordt daarom de kunstschaats van Paulsen bedoeld, die dus kennelijk niet alleen door Støren werd gemaakt.
In de fabrieksbeschrijving in Festskrift1 (circa 1920) wordt gesteld dat Paulsen ook ‘zijn model raceschaatsen door Hagen & Co. liet uitvoeren.’ Ook dit valt moeilijk te rijmen met de rol die zowel Støren als Heide & Gustafson hebben gespeeld. Er wordt dan ook heel omzichtig aan toegevoegd: ‘Wat was er natuurlijker dan dat ook andere schaatsenrijders schaatsen van hetzelfde model bestelden?’. Geeft men hier schoorvoetend toe dat Hagen zonder toestemming van Paulsen was gaan produceren?
In januari 1887 plaatst de firma Hagen & Co., die al jaren regelmatig had geadverteerd met allerlei jachtgeweren, voor het eerst een advertentie een eigen fabricaat van Paulsens (en vervolgens ook Werners) modellen voor kunst- en raceschaatsen.
Hoe dat eigen fabrikaat tot stand kwam wordt toegelicht in een zeer informatief redactioneel artikel in Norsk Idrætsblad van 12 februari 1887 onder de titel L.H. Hagen & Co.s skøjtefabrik.
‘Op uitnodiging van de firma L.H. Hagen & Co. hebben we een bezoek gebracht aan de schaatsfabriek van deze firma.
We moeten eerlijk toegeven dat we verbaasd waren over de naar verhouding grote schaal waarop de schaatsfabricage door genoemde firma wordt uitgevoerd. Niet minder dan 17 werknemers zijn enkel en alleen bezig met het maken van schaatsen, ondanks het feit dat een van de moeilijkste processen - het wellen van gietstaal aan het ijzer - er niet eens plaatsvindt.
De firma laat namelijk in diverse maten kant en klare staven ijzer uit Engeland invoeren, waarbij het staal en ijzer al zijn samengewalst. Dit bespaart niet alleen een hoop werk, maar geeft bovendien een veel vlakkere staalrand dan bij handgeweld schaatsijzer.
Wat kunstschaatsen betreft worden de schenkels en de voetplaten afzonderlijk gesmeed en vervolgens tot een geheel aan elkaar geweld. De voetplaten worden voorzien van schroefgaten, waarna het schaatsijzer wordt gerecht. Hiertoe wordt gehamerd op de kant waar het ijzer hol is (dus in tegenstelling tot wat men zou verwachten); hierdoor strekt het ijzer zich en wordt de stalen rand weer in rechte lijn gebracht.
Het slijpen is een zeer interessant proces. De eerste oneffenheden worden met een grove steen weggeslepen, waarna het eigenlijke slijpen met amarilschijven plaatsvindt. Ten slotte worden de schaatsen helemaal gepolijst met een met amaril bestreken leren riem; alleen de plekken waar men met de slijpsteen onmogelijk bij kan komen, worden met een vijl bewerkt.
Bij de onderbindschaatsen worden de riemhaken (rembøjlerne) niet langer aan de hakplaat geklonken, maar met een buitengewoon sterke pers uit de hakplaat zelf geslagen.
Bij de wedstrijdschaatsen wordt de opbouw (stilverket) vervaardigd naar Axel Paulsens model. Hiervoor gebruikt men Zweeds blikstaal. De enkelvoudige hakplaat komt ons echter wel wat zwak voor.
De prijs voor uit één stuk gesmede (helsmedede) kunstschaatsen is 30 kr. en 15 tot 20 kr. voor geklonken schaatsen.
Wedstrijdschaatsen zijn 15 kronen.
Op bestelling kan de firma L.H. Hagen & Co. kunstschaatsen binnen vier dagen en wedstrijdschaatsen binnen anderhalve dag leveren.
De firma is onlangs begonnen met de uitvoer van schaatsen naar Duitsland.’
De kunstschaatsen kwamen in diverse uitvoeringen, zoals we kunnen opmaken uit de catalogus uit 1905.
Blijkbaar heeft Hagen & Co. al in een vroeg stadium het gat in de markt gezien en flink geïnvesteerd in de productie van de moderne renschaats. Dat zou ze geen windeieren leggen: in ieder geval tot aan de Tweede Wereldoorlog zijn ze wereldwijd marktleider gebleven voor de noor. De export naar Duitsland werd ook daar ondersteund door een gerichte reclamecampagne, zoals blijkt uit advertenties in Wassersport.
De oude Lars M. Hagen trad in 1889 terug uit het bedrijf dat hij 37 jaar eerder had opgericht en sinds 1879 samen met zijn zoon Hannibal had geleid.
Zowel model Harald Hagen als model Paulsen wordt genoemd in een advertentie in Norsk Idrætsblad van 14 november 1891. Een week of vijf later afficheert Hagen zich als de oudste en grootste schaatsenfabriek in Noorwegen.
In 1892 is Hagen & Co. vertegenwoordigd op de Jacht-, Visserij- en Sporttentoonstelling in Scheveningen.
De Zweedse sportpionier Viktor Balck vond dat L.H. Hagen & Co. er verhoudingsgewijs de meest uitgebreide collectie ski’s en schaatsen kon tonen. Volgens hem waren de Noorse schaatsen overigens wat mager vertegenwoordigd, maar wat de hardrijderij betreft met uitstekende artikelen.
De drie tentoongestelde raceschaatsen waren van de beste makelij. Toch kwam het hem wat overdreven voor om de elegantie zo ver door te voeren dat er raceschaatsen met gelakte schoenen werden geëxposeerd!
De zes paar kunstschaatsen waren allemaal van het zware Noorse model met de omhooggebogen neuzen.2
De tentoonstelling in Scheveningen leverde L.H. Hagen & Co. een erediploma op voor de raceschaats, wat natuurlijk niet onvermeld bleef in hun advertenties.
In 1893 heeft de firma - mogelijk door tussenkomst van Harald Hagen, die de hele winter in Amerika had doorgebracht - een partij noren naar Canada geëxporteerd.
Rond 1895 is de befaamde schaatsenmaker Zacharias Eriksen werkzaam voor L.H. Hagen & Co. Toen hij in 1898 terugkwam uit Groningen, waar hij kortstondig betrokken was geweest bij de Multiplex-schaatsfabriek, werd hij meteen weer aangetrokken door L.H. Hagen & Co., ditmaal als fabrieksleider.
Dit samenwerkingsverband heeft ongeveer vijf jaar geduurd, waarna Eriksen voor zichzelf is begonnen.
Uit bovenstaande gegevens kunnen we afleiden dat de onderbindnoren uit de collectie van Nico Pieterman hoogstwaarschijnlijk uit de periode rond 1900 stammen.
Ze hebben namelijk in het voorste potje het stempel Z. ERIKSEN.
Op de andere zijde van het potje staat het beeldmerk van Hagen met kruisend zwaard en geweer en daaronder de tekst: L.H. HAGEN & Co. / CHRISTIANIA gestempeld.
Van een aantal modellen kan niet met zekerheid worden gezegd wanneer ze in productie werden genomen, maar naar alle waarschijnlijkheid stammen de hieronder genoemde en afgebeelde schaatsen uit de periode 1880-1900.
Hockeyskøiter
Halvkunstløbskøiter
Skruskøiter (niet afgebeeld)
Advertenties in de kerstnummers van Norsk Idrætsblad in de laatste jaren van de 19e eeuw tonen aan dat er op Kirkegaden 19 in Kristiania veel meer dan alleen schaatsen werden geproduceerd en verhandeld.
Wordt vervolgd in periode 1900-1920.
B. & O. Liberg, Rosenfors, Skogstorp - deel 2 (1880-1900)
Dit is een vervolg op B. & O. Liberg, Rosenfors, Skogstorp - deel 1 (1862-1880)
In tegenstelling tot de vorige periode moeten we het gedurende de jaren 1880 meestal stellen zonder afbeeldingen van Libergs nieuwe modellen. Een prijslijst uit 18911 verwijst wel naar een speciale geïllustreerde prijscourant, maar die heb ik helaas niet kunnen achterhalen. Hoewel enkele ontwerpen bekend zijn uit latere catalogi of andere bronnen blijft het overzicht - ook al vanwege de soms uiterst summiere omschrijvingen - vrij duister.
Hopelijk duiken de mysterieuze modellen nog eens op, alhoewel identificatie een heel probleem kan worden, want het is niet zeker dat Liberg de modelnummers destijds ook al op de schaatsen stempelde. Soms werd de fabrieksnaam in het leerwerk geslagen en dat is helaas slechts zelden nog in oorspronkelijke staat. Ook werd de firmanaam wel aan de onderzijde van de voetstapel aangebracht.
Het meest gebruikte stempel op het ijzer was vermoedelijk: ‘B. & O. LIBERG / SKOGSTORP & ROSENFORS’.
Productie van de Halifax-schaats of Amerikansk modell
In 1896 beschrijft Ekerot de productie van Halifax-schaatsen bij Liberg vrij uitvoerig. Hij begint in de smederij.
Het staal voor de schenkels wordt geleverd in stukken van 4 meter, die in de knipmachines met behulp van voorgevormde mallen in wisselende lengten van 19 tot 32 centimeter worden gesneden.
Daarna worden handmatig de neus van de schenkel gevormd (‘nospressa’) en de juiste ronding aangebracht (‘kröka’).
Dan volgt het stansen van de vorm (‘formpressningen’) en de gaten voor de schroeven en de wreefriem. Dit gebeurt in meerdere bewerkingen totdat de schenkel het gewenste uiterlijk heeft gekregen.
Nadat de schenkels zijn gerecht (‘riktning’) zijn ze klaar voor de eerste, grove slijpbeurt en het uitharden (‘härdning’).
Daarna volgt het fijnslijpen, het polijsten (‘smärgla’) en het glanzen. Na een laatste ‘riktning’ zijn ze nu klaar voor de montage.
De voetplaten (‘behören’) worden uit ‘blankvalsad’ staalplaat gestanst – ook dit vindt plaats in de smederij – en gebogen, waarna ze naar de schuurtonnen (‘skurtunnorna’) gaan om gepolijst te worden.
Als ze klaar zijn krijgen ze schroeven en moeren in de schroefmachines. Voordat alle onderdelen tot één schaats kunnen worden samengevoegd zijn er in totaal meer dan 125 handelingen verricht. Het is een raadsel dat ze desondanks zo goedkoop zijn. Een dergelijke fabricage kan slechts lonen als de arbeidsverdeling uiterst secuur is doorgevoerd en dat is op Rosenfors dus ook het geval.2
Drie jaar na deelname aan de tentoonstellingen in Parijs en Eskilstuna was Liberg in 1881 present in Malmö, waar de firma opnieuw in de prijzen viel.
Afzuigsysteem
In hetzelfde jaar werd de werktijd ingekort tot 10 uur per dag. Om de werkomstandigheden wat draaglijker te maken werd er in het begin van de jaren 1880 tevens een ventilator met een volledig afzuigsysteem ingericht in de polijstruimte en het daarondergelegen slijphuis.3
No. 43 is mogelijk vanwege zijn eenvoud een langlopend succesnummer geworden. Deze geheel metalen onderbindschaats op twee pootjes, model ‘Jackson Haines’, had simpelweg riempjes voor en achter en kende geen hielschroef, klemmen, sleutels, hendels of kliksysteem. Het model kwam in 1891 in twee uitvoeringen: 43A en 43B. Ze droegen allebei de naam Göteborgs modell.
In 1902 kwam 43A in twee uitvoeringen: prima en gewoon. Alleen het B-model droeg toen nog de naam ‘Göteborgs modell’. Wat het verschil was tussen 43A en 43B is niet duidelijk. Het had, omdat ze even duur waren, vermoedelijk niets te maken met een kwaliteitsverschil.
No. 43A Type: kunstschaats op twee pootjes (model Jackson Haines) | |
---|---|
Omschrijving: Göteborgs modell (in 1891); Prima en Ordinära (in 1902) |
|
1891: 4,25 Kr. / altijd op voorraad | |
1902: Prima: 4,00 Kr. (handgeschreven) / altijd op voorraad 1902: Ordinära: 2.60 Kr. (handgeschreven) / altijd op voorraad |
|
1907: Prima (geharde schenkels; fijngepolijst): 4,00 Kr. / altijd op voorraad 1907: Ordinära (ongeharde schenkels; gepolijst): 2.60 Kr. / altijd op voorraad |
|
1911: Prima: 4,60 Kr. (handgeschreven) 1911: Ordinära 2,35 Kr. (handgeschreven; prijs wellicht zonder montuur) |
|
1923 (Jernmanufaktur): Prima: 5.50 Kr. (ongeharde schenkels; fijngepolijst) 1923 (Jernmanufaktur): Ordinära: 4.50 Kr. (ongeharde schenkels; gepolijst) |
No. 43B Type: kunstschaats (op twee pootjes?; model Jackson Haines?) |
---|
Omschrijving: Göteborgs model |
1891: 4,25 Kr. / altijd op voorraad |
1902: alleen leverbaar op bestelling |
1907: niet opgenomen |
Rond 1884 verscheen een verbeterd Göteborgs model (no. 50). Ook naderhand zijn er bij Liberg vergelijkbare schaatsen verschenen, waarbij de ‘pootjes’ echter niet meer bestonden uit afzonderlijke bouten, maar één geheel vormden met het schaatsijzer (nrs 59 en 68 bijvoorbeeld). No. 43 is na 1895 ook op de markt gebracht met naam en beeldmerk van Svalling (link).
No. 44 Type: ? | |
---|---|
Omschrijving: Extra fijne schaatsen | 1902: alleen leverbaar op bestelling |
1891: 20,00 Kr. / alleen leverbaar op bestelling | 1907: niet opgenomen |
No. 45 Type: kunstschaats op twee pootjes?; model Jackson Haines | |
---|---|
Omschrijving: Duits model |
|
1891: 2,00 Kr. / alleen leverbaar op bestelling | |
1902: alleen leverbaar op bestelling | |
1907: niet opgenomen |
No. 46 Type: ? | |
---|---|
Omschrijving: Engels model | 1902: alleen leverbaar op bestelling |
1891: 14,00 Kr. / alleen leverbaar op bestelling | 1907: niet opgenomen |
No. 47 Type: ? | |
---|---|
Omschrijving: Engels model | 1902: alleen leverbaar op bestelling |
1891: 8,00 Kr. / alleen leverbaar op bestelling | 1907: niet opgenomen |
No. 48 Type: ? | |
---|---|
Omschrijving: Engels model | 1902: alleen leverbaar op bestelling |
1891: 12,00 Kr. / alleen leverbaar op bestelling | 1907: niet opgenomen |
De kunstschaats zonder nummer uit de collectie van Erwin Daniel uit Emden is mogelijk een van bovenstaande modellen (46 t/m 48)
Uit het stempel B. & O. LIBERG (zonder F.A.B.) dat in de onderzijde van de voetstapel is geslagen kunnen we afleiden dat de schaats voor 1896 werd gemaakt. Het model doet denken aan de zogenaamde Wiegemesser-schaatsen.
Ook het eenvoudige puntschaatsje uit de verzameling van Cees den Braber is van voor de periode van Libergs Aktiebolaget. Het model valt op door de schaatsenmakersmoer in de voetstapel en de enigszins ‘zwevende’ voetstapel die daarmee mogelijk werd.
Het is ook mogelijk dat de twee afgebeelde modellen helemaal niet in de catalogi van Liberg waren opgenomen.
No. 49 Type: ? | |
---|---|
Omschrijving: Nieuw verbeterd model | |
1891: 8,50 Kr. / altijd op voorraad | 1902: uit productie genomen |
No. 50 Type: Geheel metalen kunstschaats op twee pootjes? | |
---|---|
Omschrijving: Göteborgs model, verbeterd | |
1891: 6,50 Kr. | 1902: uit productie genomen |
Het verwijt in een ingezonden stuk in een sportblad dat de schaatsenmakers van Eskilstuna zich te weinig door deskundige schaatsers lieten adviseren4 , werd door Liberg vrijwel onmiddellijk ter harte genomen. In april 1885 kwam men met de aangepaste modellen van professor Cederblom, die in de prijscourant van 1891 onder het kopje ‘Sportskridskor’ worden opgevoerd:
No. 51 Type: Metalen kunstschaats | |
---|---|
Omschrijving: Voor kunstschaatsen, schenkels volgens constructie van Professor Cederblom |
|
1891: 18,00 Kr. / alleen leverbaar op bestelling | |
1902: alleen leverbaar op bestelling | |
1907: niet opgenomen |
Op de wereldtentoonstelling in Chicago (1893) stond een wassen beeld van een ‘skridskoseglare’ (ijssurfer) op ‘Libergska långfärdskridskor af Cederbloms modell’.Op het fotootje in Tidning för Idrott komen de schaatsen niet goed uit. Ze lijken te zijn voorzien van een lage platte krul.5
No. 52 Type: Metalen toerschaats (LINK voor illustratie van soortgelijk model) | |
---|---|
Omschrijving: Voor afstandsschaatsen (sträckåkning), schenkels volgens constructie van Professor Cederblom |
1902: alleen leverbaar op bestelling |
1891: 18,00 Kr. / alleen leverbaar op bestelling | 1907: niet opgenomen |
No. 53 Type: Metalen kunstschaats (link voor illustratie van soortgelijk model) | |
---|---|
Omschrijving: Voor kunstschaatsen, schenkels volgens constructie van Professor Cederblom |
1902: alleen leverbaar op bestelling |
1891: 12,50 Kr. / alleen leverbaar op bestelling | 1907: niet opgenomen |
Mogelijk was no. 53 het kleinere damesmodel.
Waarschijnlijk hebben de schaatsen naar ontwerp van Cederblom niet het beoogde succes gehad. Ze waren in 1891 slechts op bestelling leverbaar en werden naderhand uit productie genomen. No. 52 heeft als wedstrijdschaats nooit kunnen concurreren met de noor van Axel Paulsen en Harald Hagen, die in de jaren 1885-1888 werd ontwikkeld.
Loon naar werken?
In de jaren 1880 waren de werktijden van 6 uur ’s morgens tot 6 uur ’s avonds gedurende zes dagen per week. Eens in de veertien dagen, in de week dat het loon werd uitbetaald, stopte men om 1 uur op zaterdagmiddag. De bestbetaalde arbeiders verdienden toen twee kronen per dag, maar voor vrouwen en jonge jongens lag het loon beduidend lager.
Een groot deel van het inkomen ging op aan de dagelijkse boodschappen. Een kilo roggemeel kostte zo’n 14 öre, een kilo graan 18 öre en een kilo margarine 95 öre. Koffie was ook toen een populaire drank, maar werd beschouwd als een luxe vanwege de hoge prijs. Een kilo ongeroosterde koffie kostte toen ongeveer twee kronen; daar moesten de bestbetaalde werknemers dus een hele dag voor werken. Huisvrouwen beperkten zich daarom tot de aanschaf van 100 tot 200 gram koffie per keer en combineerden het met cichorei en ‘intubi’, dat in verpakkingen van 10 öre kwam, zodat de dure bonen wat langer meegingen.6
Vanaf 1885 begint het internationale hardrijden steeds meer vorm te krijgen, al waren de Zweden daar aanvankelijk nog niet zo bij betrokken. Of no. 54 als race- of toermodel is bedoeld, weet ik niet.
No. 54 Type: Toer- of raceschaats? | |
---|---|
Omschrijving: Voor langere afstanden (sträckåkning) | 1902: leverbaar op bestelling |
1891: 12,50 Kr. / leverbaar op bestelling | 1907: niet opgenomen |
No. 55 Type: Toer- of raceschaats? | |
---|---|
Omschrijving: Voor langere afstanden (sträckåkning) met Halifax-bevestiging | 1902: 6,50 Kr. (handgeschreven) |
1891: 6,00 Kr. | 1907: niet opgenomen |
Een afbeelding ontbreekt helaas. Wellicht was het model ontleend aan de zogenaamde Canadese schaats van Starr Mfg. Co. uit Halifax.
No. 56 Type: Raceschaats | |
---|---|
Omschrijving: Voor langebaanschaatsen (sträckåkning), Noors model met buis | 1907: 19,00 Kr. (handgeschreven) |
1891: 9,00 Kr. | 1911: 16,00 Kr. (handgeschreven) |
1902: | 1923 (Jernmanufaktur): niet opgenomen |
Het revolutionaire ontwerp van Axel Paulsen en Harald Hagen werd in 1890 of 1891 ook door Liberg in productie genomen. Ze hadden daarbij het geluk dat Paulsen en Hagen verzaakt hadden om er patent op aan te vragen. De ‘rörlöpare’ (letterlijk: buisrenner), zoals hij in 1907 werd omschreven, is de laatste schaats die vermeld werd in de prijslijst uit 1891 en was destijds de helft goedkoper dan de toerschaats van Cederblom (no. 52).
Brand in de schavenafdeling
In december 1890 viel de schavenafdeling van de Rosenforsfabriek opnieuw ten prooi aan de vlammen. Het vuur kon zich echter niet snel verspreiden omdat de arbeiders al stonden te blussen, toen de brandweer arriveerde. De schade bleef hierdoor beperkt en de schavenfabriek kon vrij snel worden herbouwd.7
Liberg heeft van 1880 tot 1891 veertien nieuwe modellen geïntroduceerd. Gemiddeld per jaar aanzienlijk minder dan in de periode 1861-1880. Het lijkt er op dat de firma zijn assortiment, dat rond 1880 museale vormen begon aan te nemen, wat beperkter heeft moeten houden. De grote buitenlandse concurrentie - na Amerika en Duitsland, nu ook uit Noorwegen - en wellicht de hete adem van Dahlgren uit Eskilstuna zelf, noopten Liberg vermoedelijk om de ontwikkelkosten en investeringen laag te houden.
Gold het terughoudend beleid ook voor hun deelname aan exposities? In Keulen (1889) waren ze er of niet bij, of vielen ze niet in de prijzen. Pas op de sporttentoonstelling in Scheveningen (1892) en de wereldtentoonstelling in Chicago (1893) zou Liberg weer goed voor de dag komen.8
Tussen 1891 en 1893 kwam de fabriek uit Rosenfors met een serie van zeven kunstschaatsen op de markt.9
No. 57 had net als Cederbloms model (nrs 51 en 53) een tweepuntsverbinding tussen de schenkel en de voetplaat. De spits van de schaats – die enigszins terugdraait - gaf extra steun aan de punt van de voetplaat.
No. 57 Type: Kunstschaats | |
---|---|
Omschrijving: Gewone kwaliteit met riemen |
|
1902: 3,00 Kr. (handgeschreven) | |
1907: niet opgenomen |
No. 58 Type: Kunstschaats | |
---|---|
Omschrijving: Prima kwaliteit, met schenkels volgens model Grenander | |
1902: 3,70 Kr. (handgeschreven) / altijd op voorraad | |
1907: niet opgenomen |
No. 59 Type: Kunstschaats (model Jackson Haines) | |
---|---|
Omschrijving: Gewone schaats |
|
1902: 2,75 Kr. (handgeschreven) / altijd op voorraad | |
1907: niet opgenomen |
No. 60 Type: Kunstschaats | |
---|---|
Omschrijving: Gewone kwaliteit, met schenkels volgens model Grenander | |
1902: 3,20 Kr. (handgeschreven) / altijd op voorraad | |
1907: niet opgenomen |
Model no. 60 kwam ook nog in een duurdere uitvoering:
No. 60 Type: Kunstschaats | |
---|---|
Omschrijving: Prima kwaliteit, met schenkels volgens model Grenander | |
1902: 4,00 Kr. (handgeschreven) / altijd op voorraad | |
1907: niet opgenomen |
No. 61 Type: Kunstschaats | |
---|---|
Omschrijving: Prima kwaliteit, met schenkels volgens model Grenander |
|
1902: altijd op voorraad | |
1907: niet opgenomen |
Model no. 61, dat vermoedelijk in 1892 op de markt kwam, was uitgerust met een vernuftig systeem voor de hielbevestiging. Nadat de zoolklemmen eens en voor altijd zijn ingesteld, werd de hiel, zodra de hak van de schoen op de hakplaat drukte, middels een ijzeren pen of palletje vastgeklemd10. Zoals ik de beschrijving begrijp doet het een beetje denken aan een moderne skibinding. Toch was de schaats 15 jaar later al weer uit de handel genomen.
No. 62 Type: Kunstschaats | |
---|---|
Omschrijving: voor het kunstrijden |
|
1902: altijd op voorraad | |
1907: niet opgenomen |
No. 62 is uitgerust met een hendel die haken op de hakplaat tegen de zool van de schoen drukt. Bovendien kan de schoen ook nog met een riem over de wreef worden vastgezet. De schenkel heeft de vorm en curve die de laatste jaren bij Liberg zo gebruikelijk is.11
No. 63 Type: Kunstschaats voor vaste bevestiging aan de schoen | |
---|---|
Omschrijving: voor het kunstrijden, model Grenander met vernikkelde voetplaten |
|
1902: Kr. 11.00 (handgeschreven) / altijd op voorraad | |
1907: Kr. 11.00 (handgeschreven) / met geharde schenkels van extra kwaliteit staal | |
1911: Kr. 10.00 (handgeschreven) / met geharde schenkels van extra kwaliteit staal | |
1923 (Jernmanufaktur): Kr. 14.00 |
Model Grenander, zoals no. 63 voor vaste schoen kortweg werd genoemd, was dus een blijvertje en werd in de catalogi van 1902 tot en met 1911 aangeboden in twee kwaliteiten: vernikkeld en geheel vernikkeld. Die laatste uitvoering was altijd een halve kroon duurder.
Het model uit 1893 was uitgerust met een aanzienlijk versterkte verbinding tussen de voorkant van de voetplaat en de schenkel12. Dit was kennelijk nodig voor het rijden van pirouetten en andere kunsten op de spits van de schaats. De latere modellen hebben een vereenvoudigde en lichtere verbinding bij de punt, wellicht het gevolg van de uitgestanste voetplaat. Met het verstrijken van de jaren veranderde ook de vorm van de ‘pootjes’ zoals we kunnen opmaken uit de afbeelding van het model in de catalogus uit 1907.
De wereldfaam die Liberg inmiddels met zijn schaatsen had verkregen werd in een vaktijdschrift in de jaren ‘90 treffend weergegeven: ‘Onovertroffen in de wereld vandaag de dag zijn de Eiffeltoren in Parijs en Libergs staalschoenen uit Eskilstuna’13.
Drankprobleem
Van oudsher was overmatig drankgebruik een groot sociaal probleem onder de smidsknechten in Eskilstuna. Het had zijn weerslag op de kwaliteit van het werk, en uiteraard ook op het gezinsleven. Lars Magnusson noemde zijn boek over de achtergronden van deze gemeenschap niet voor niets ‘Den bråkiga kulturen’. ‘Bråkiga’ heeft meerdere betekenissen en ze waren allemaal van toepassing: luidruchtig, ongeregeld, lastig.
Tegen het eind van de 19e eeuw werden er net als in Nederland veel culturele verenigingen opgericht, die als doel hadden om een ander soort verstrooiing te brengen. Het was dus niet zo verwonderlijk dat de eerste vereniging, die in 1892 in het naburige Skogstorp werd opgericht, een geheelonthoudersgenootschap was: de Goede Tempeliers. Hoewel ze lange dagen maakten en weinig vrije tijd hadden, was een groot deel van de arbeiders van Rosenfors er lid van. Het genootschap begon in de daaropvolgende jaren met een bibliotheek, een studiekring en een verenigingslokaal, dat later nog dienst zou doen als schooltje voor Rosenfors.14
No. 64 Type: toerschaats | |
---|---|
Omschrijving: voor het hardrijden, zogenaamde Militärskridskor |
|
1902: Kr. 13,35 (handgeschreven) / altijd op voorraad | |
1907: Model voor hardrijden en ijszeilen Kr. 13,35 (handgeschreven) / zgn. Militärskridskor, Öfverste Balcks modell met geharde schenkel van extra fijn staal; fijngepolijst. |
|
1911: Kr. 12,00; overige omschrijving idem | |
1923 (Jernmanufaktur): Kr. 18,00; overige omschrijving idem |
De militärskridskor - beter bekend als ‘balcken’, zijn ten onrechte vernoemd naar Victor Balck, een grondlegger van de Zweedse sport. Balck zou later zelf toegeven dat het in feite om een vinding van professor Cederblom ging.15 Hiermee doelde hij op de voorloper van de militaire schaats, die in 1885 als no. 52 bij Liberg in productie was genomen.
In de catalogus uit 1902 is handgeschreven ook een goedkopere uitvoering opgenomen: no. 64A. Het zou net als het duurdere model no. 64 ruim twintig jaar deel uit blijven maken van het assortiment.
No. 64A Nieuw model toerschaats | |
---|---|
1902: Kr. 6,35 (handgeschreven) | |
1907: Kr. 6,35 (handgeschreven). Omschrijving: met geharde schenkels en fijngepolijst. |
|
1911: Kr. 5,65 (handgeschreven); omschrijving ongewijzigd | |
1923 (Jernmanufaktur): Kr. 11,00; omschrijving ongewijzigd |
No. 65 Type: Kunstschaats, model Grenander? | |
---|---|
Omschrijving: Primus, O. Wollerts nya patent | |
1902: Kr. 3,35 (handgeschreven); niet leverbaar |
Model no. 65 Primus, O. Wollerts nya patent werd in 1902 al uit de handel genomen, mogelijk vanwege de overstap van Oscar Wollert naar concurrent C.W. Dahlgren.
No. 66 Type: Kunstschaats, model Grenander | |
---|---|
Omschrijving: Vereenvoudigd model Primus |
|
1902: Geen gegevens over prijs en levering | |
1907: Niet opgenomen |
In de catalogus van 1911 is als no. 66 een compleet ander model opgenomen, namelijk een schaats met houten voetstapel en instelbare voetklemmen voor hardrijden en ijszeilen.
De verkoop bleef maar stijgen en een verdere uitbreiding van activiteiten lag voor de hand.
In 1895 werd de B. & O. Libergs fabriksaktiebolag opgericht. Dit komt min of meer overeen met een naamloze vennootschap.
De waarde van de watermolens, het landgoed, de huizen en de fabriekspanden bedroeg op dat moment 210.000 kronen; die van inventaris, machines en voorraad lag op 172.450 kronen.
Toen de firma op 15 november 1895 veranderde in een ‘aktiebolag’ werd ook het beeldmerk ingevoerd: een ‘rosen’ (roos) met een ‘fors’ (rivier, stroom) als symbol voor Rosenfors.16
Bernhard Liberg werd zelf directeur en Gustaf Emanuel Svalling fabriekschef.17
Gustaf Emanuel Svalling
Met deze zwaard- en bajonetmaker haalde Liberg een zeer capabele kracht in huis. Als 25-jarige kreeg de zoon van messenfabrikant Emanuel Svalling uit Eskilstuna al een studiebeurs van de staat om in Engeland en Denemarken ‘manufaktursmide’ te gaan studeren.
Bij zijn terugkeer in 1864 kwam hij in dienst bij Johan Svengren, de opvolger van Zetterberg, waar hij het vak van wapensmid leerde. Zes jaar later was hij ‘föreståndare’ (opzichter) over de bajonetsmeden bij Carl Gustafs Stad Gevärfaktori, maar niet voor lang.
In 1871 werd hij mede-eigenaar van Mölntorps Smidesfabrik in Vestmanland. Min of meer tegelijkertijd richtte hij zijn eigen ‘förläggar’bedrijf G.E. Svalling & Co. op. Alle zeisen, messen, weeghaken, strijkijzers, ‘navare’ (timmermansboren) en zwaarden uit de eigen smeedwarenfabriek werden door hem op de markt bracht onder het motto ‘Koop Zweedse waren, want die zijn net zo goed en goedkoop als de buitenlandse!’
De dubbelrol zwaardmaker en zakenman ging hem kennelijk goed af, want er was geen handelsbeurs of G.E. Svalling & Co. viel in de prijzen: Moskou 1872, Eskilstuna 1878, Malmö 1881 en Stockholm 1886 om de belangrijkste te noemen.
In 1895 konden Svalling en de mede-eigenaar van de fabriek in Mölntorp het niet eens worden over een nieuw huurcontract van de grond. Svalling stapte op, nam het beste van de fabriek mee, plus een aantal bekwame arbeiders en zijn eigen vakkennis en inventiviteit, en verbond zich als 58-jarige aan de pas opgerichte vennootschap B. & O. Libergs Aktiebolaget. Binnen een jaar werden er op Rosenfors hoogwaardige schermdegens en sabels gefabriceerd. Ze zouden een prominente plaats innemen in Libergs stand op de grote handelsbeurs in Stockholm (1897).18
Svallings zoon Erik19 keerde terug uit de Verenigde Staten om aan zijn vaders zijde bij Liberg als ingenieur te beginnen. Hij zou al snel van zich laten horen en zich in tegenstelling tot zijn vader ook met schaatsen gaan bezighouden.
De Rosenforsfabriek
Vlak voor de eeuwwisseling (circa 1896) bestond het complex, afgezien van de directeurswoning van Bernhard Liberg, uit vier belangrijke eenheden.
Een groot kantoorgebouw met pakhuis en een werkplaats waar men zadelriemen maakte en schaatsen monteerde. Op de bovenverdieping ervan woonde fabriekschef Svalling en bevond zich tevens een expositieruimte met vitrinekasten, waarin meer dan honderd verschillende schaatsen lagen te pronken. Je kon er de ontwikkeling van Libergs modellen zo uit aflezen. Anno 1895 neemt de B. & O. Libergs Fabriks AB in Zweden dan ook onbetwist de eerste plaats in als schaatsenmaker, zowel wat betreft de omvang als de kwaliteit.20
Het is niet bekend waar het schaatsenstaal vandaan kwam. Mogelijk werd, net als voor de schaven, ‘finaste’ (eerste kwaliteit) uit Dannemora gebruikt.21
De grote en oudste fabriek lag achter het kantoorgebouw, waar het aan vast was gebouwd. Hier vond in verschillende ruimten het smerige werk plaats: harden, pletten, slijpen en polijsten. Het slijphuis bevatte acht grote natte slijpstenen, nog een paar kleinere en twee droge slijpstenen. Er waren in die tijd drie waterturbines die in totaal 90 PK konden leveren, waarvan men nog 20 PK ongebruikt liet. In het uiterste geval was er zelfs nog meer waterkracht waarover men kon beschikken. Er kon in totaal op twintig plekken gepolijst worden en die waren nodig ook, want letterlijk alle artikelen kregen zo’n bewerking. Deze werkplaatsen waren ruim en goed geventileerd, wat met het oog op de schadelijke dampen die vrijkwamen ook echt nodig was.
Op zolder waren afdelingen voor montage, reparatie en vijlwerkzaamheden. Hier werden dus alle onderdelen verzameld voordat ze in elkaar werden gezet, waarna de nieuwe producten naar de controlekamer gingen. In de reparatiekamer bevonden zich o.a. een aantal draaibanken, een freesmachine en boormachines. Hier werden met behulp van zes ‘revolversvarvar’ (draaibanken) ook alle schroeven en moeren gemaakt, die men nodig had voor eigen gebruik.
Om de goederen makkelijker te kunnen overbrengen van de ene naar de andere verdieping was er een lift van de kelder tot de vliering, waar de grootste voorraden werden bewaard.
In de timmermanswerkplaats, die na de laatste brand (1890) werd opgericht, had men de beschikking over een cirkelzaag en een aantal draaibanken. Er werden niet alleen schaatshouten, maar met behulp van een speciale draaibank ook allerlei handvatten voor strijkijzers, sabels en degens gemaakt.
In de smederij bevonden zich onder andere vijftien smeedhaarden, tien verschillende soorten hamerwerken, drie excentriekpersen en twee knipmachines. Aan de smederij was nog een slijphuis gebouwd waar zes droge stenen en twee compositieschijven stonden om o.a. het ijzer voor schaaf- en snijwerktuigen de juiste vorm te geven.
In 1896 waren er zo’n honderd arbeiders in dienst van de ‘aktiebolag’. Ze hadden de beschikking over dertien grote en minder grote woonhuizen, waarvoor ze geen huur verschuldigd waren. Ook de dokter en medicijnen kwamen voor rekening van het bedrijf. Ekerot beschouwt de orde, de weloverwogen en moderne manier van produceren en de goede verhoudingen tussen werkgevers en werknemers als machtige drijfveren voor vooruitgang en ontwikkeling.
Ik heb de indruk dat hij de situatie nogal rooskleurig voorstelt en dat in werkelijkheid de arbeidsomstandigheden, met name met betrekking tot het slijpstof, verre van ideaal waren.
Toch stond het personeel zeker niet op gelijke voet met de fabrikant en zijn familie, die voor de arbeiders tot een andere wereld behoorden. Zo maande een arbeidersvrouw haar kind ’s morgens bij het aankleden: “Zul je beleefd groeten als je de fabrikant of iemand van de familie tegenkomt en ze niet uit de weg kan gaan!?”22
No. 67 Type: Kunstschaats, onderbindmodel Jackson Haines | |
---|---|
Omschrijving: Nieuw model voor het seizoen 1896-1897 |
|
1902: Kr. 2,60 (handgeschreven | |
1907: niet opgenomen |
No. 68 Type: Kunstschaats, onderbindmodel Jackson Haines | |
---|---|
Omschrijving: Nieuw model voor het seizoen 1896-97 |
|
1902: Kr. 2,50 (handgeschreven) | |
1907: Kr. 2,50 (handgeschreven); ongeharde schenkels; gepolijst | |
1911: Kr. 2,45 (handgeschreven); ongeharde schenkels; gepolijst | |
1923 (Jernmanufaktur): niet opgenomen |
In 1897 stond de aktiebolaget met eigen producten op de grote expositie voor kunst en industrie in Stockholm. Er waren ongeveer 3900 standhouders en er kwamen een miljoen bezoekers op af.23
B. & O. Liberg had er een overzichtstentoonstelling ingericht met betrekking tot de ontwikkelingsgeschiedenis van de schaats in Zweden gedurende de laatste vijftig jaar. Hiervoor had het bedrijf een verzameling schaatsen uit verschillende perioden in chronologische volgorde uitgestald.24
Arbeidersinitiatief
In hetzelfde jaar begonnen de arbeiders van Rosenfors een zogenaamde ‘delningshandel’ (verdeelhandel) om waren tegen een lage prijs te kunnen inkopen. Zoals we al hebben gezien konden ze vanwege de betrekkelijk lage lonen de hoge prijzen in de winkel namelijk maar moeilijk betalen. Fabrikant Liberg stelde een ‘stuga’ (een soort blokhut) ter beschikking, waarin heel bescheiden werd begonnen met een paar vaatjes haring.
Haring kostte destijds 18 à 19 öre per kg in de winkel, maar door hele vaten tegelijk in te kopen, konden de initiatiefnemers de prijs drukken tot 13 à 14 öre per kg. In een tijd dat het uurloon op ongeveer 20 öre lag, gaf deze ‘delningshandel’ dus een grote besparing op het huishoudgeld.
Het was dan ook een groots moment toen men bij elkaar kwam om de inhoud van het eerste vaatje te verdelen en een hapje van de heerlijke IJslandse haring te proeven. Het experiment breidde zich uit tot andere waren, zoals meel, graan, koffie, suiker, enz. en het duurde niet lang of de vereniging begon waren over de toonbank te verkopen en ging een paar avonden per week open, toen de leden van het bestuur na afloop van het werk in de fabriek per toerbeurt de verkoop aan de klanten op zich namen.
Na enige tijd werd er een verkoopster aangesteld en was de ‘stuga’ gedurende drie dagen per week ook overdag geopend. De omzet steeg snel en in 1901 werd de ‘delningshandel’ omgezet in de ‘Skogstorps Konsumtionsförening’, die in 1923 zou opgaan in de ‘Eskilstuna-föreningen’.25
Rond 1900 liet Liberg een oud en leegstaand gebouwtje bij de Lillån, het stroompje waarin men zijn afval gooide, ombouwen tot gemeenschappelijk washok. Het zou tientallen jaren lang een centraal punt worden in het leven van de arbeidersvrouwen. Met een scheidingswand werd het in twee afdelingen verdeeld, het A- en het B-hok. In het A-hok wasten de oudgediende Rosenforsers, de nieuwkomers moesten genoegen nemen met het B-hok. In het A-hok had men altijd de beste wastobbe en als de tobbe van het B-hok vervangen moest worden, kwam er een nieuwe in het A-hok en kreeg het B-hok hun afdankertje.26
De woningen werden toen in een wat prettiger omgeving opgezet met een klein moestuintje en een paar fruitbomen bij elke kavel. Op het nogal heuvelachtige terrein konden de arbeiders zelf een kelder aanleggen, waarvan het eigendomsrecht naderhand voor een paar kronen overging op de volgende bewoner.27
Lees verder over de activiteiten van de firma B. & O. Libergs F.A.B. in de periode 1900-1920. (link)
Julius Werner, Kristiania, Noorwegen (1887-1889)
De gebroeders Carl en Julius Werner worden door Van Buttingha Wichers genoemd als makers van Axel Paulsens bootmodel.1
Carl Werner was een doofstomme schaatsenrijder die in het begin van zijn carrière soms samen optrad met Axel Paulsen. Zijn broer Julius zag al in een vroeg stadium brood in de fabricage van schaatsen.
Eind januari 1887 werd er door de Amsterdamse winkelier F.A.L. de Gruyter al ‘eene overeenkomst gesloten met den Heer Julius Werner te Christiania voor den alleen-verkoop der zoo gunstig bekende Noorsche Schaatsen. Hij zal deze steeds in voorraad houden, zoowel de hardrijdersschaatsen, systeem Hagen-Paulsen, als de Kunstschaatsen, systeem Werner’.2
Ook in Noorwegen en Zweden werd er door Julius Werner geadverteerd met de modellen Carl Werner en Axel Paulsen.
Het lijkt erop dat Julius Werner, evenals een aantal andere Noorse bedrijven, flink munt heeft geslagen uit de uitvindingen van Axel Paulsen. Dat heeft de laatste behoorlijk gestoken, zoals blijkt uit een krantenartikel uit 1888, waarin hij suggereerde dat ‘andere met meer financieel talent toebedeelde personen … constant van zijn uitvindingen hebben geprofiteerd’. Of hij hiermee inderdaad en uitsluitend de gebroeders Werner op de korrel wilde nemen, staat echter niet vast.
Heide & Gustafson, Kristiania Ruseløkveien, Noorwegen (ca. 1888-1894)
Hoewel Thorp in 1920 beweert dat de firma Heide & Gustafson al betrokken was bij het bootmodel, de eerste experimentele schaats met buis en potten van Axel Paulsen1, heb ik daarvoor geen bewijzen kunnen vinden. In de periode van 1880 tot 1887 wordt collega-concurrent Støren juist steevast in verband gebracht met Paulsens modellen.
Deze vermoedelijke misser van Thorp zaait ook twijfels over zijn uitspraak dat Heide & Gustafson rond 1890 als eerste Noorse schaatsenmaker overging op speciaal hoogwaardig Engels schaatsenstaal uit Sheffield. Volgens Paulsen was het juist Støren die hiermee begon.2
In Norsk Idrætsblad van 14 januari 1888 wordt Heide & Gustafson genoemd als fabrikant van zowel de olieschaats als een kunstschaats uit één stuk, twee nieuwe vindingen van de rusteloze Paulsen.
Net als vele andere bedrijven in Noorwegen heeft Heide & Gustafson in ieder geval na 1887 noren geproduceerd en goed verdiend aan de uitvinding van Axel Paulsen.
Ook de schaatsen met hoefijzerijzervormige hakplaat van Axel Paulsen zijn aanvankelijk door Heide & Gustafson gemaakt. Dit gebeurde vermoedelijk rond 1890.
Het model komt later nog eens terug in een catalogus van Hagen & Co. uit 1905.
In een persbericht uit november 1893 werd vermeld dat Heide & Gustafson maanden had gewerkt aan een bijzonder model schaatsen voor Axel Paulsen, die er een lief sommetje voor over had. Het zou namelijk om het duurste, mooiste en meest solide paar schaatsen ter wereld gaan.3 Beschrijving noch afbeelding werden bijgeleverd, maar het betrof zo goed als zeker de fraaie ‘drageskøiter’, die later als ‘model Axel Paulsen’ werden betiteld.
Onbekende schaatsenmaker uit Göteborg, Zweden (ca. 1888)
In april 1888 wordt in Tidning för Idrott verwezen naar een producent van vrij lange stalen schaatsen uit Gothenburg, zonder dat deze met name wordt genoemd.1 Wellicht werd hier de Floda Skridskofabrik van Ragnar Melin bedoeld
Flagstad – Hamar, Noorwegen (ca. 1888-1900)
Ole Mikkelsen Flagstad (1836-1901) uit Vang in Hedemarken vestigde zich als geweermaker voor het leger (korpsbøssemaker) in Hamar en had daar tot vlak voor zijn dood zijn eigen werkplaats in een pand bij de kerk. In 1881 koos men Flagstad in het bestuur van de kersverse ‘Hamar Gymnastiek- en Turnvereniging’, waaraan de ‘Hamar Skøiteklub’ nog in hetzelfde jaar als afdeling werd toegevoegd.1
Rond die tijd begon Flagstad ook met het maken van schaatsen, die mogelijk nog een houten voetstapel hadden. Het was overigens niet zijn enige nevenactiviteit, want hij verkocht - onder meer? - naaimachines uit Duitsland.2
Vanwege de gunstige ijscondities werd Hamar in de jaren negentig een gewild trainingskamp, niet alleen voor Noorse profs en amateurs, maar ook voor buitenlandse schaatsers. Flagstads fabrikaat - hij maakte in die jaren uitsluitend noren met en zonder schoen - werd snel bekend en gewaardeerd in schaatskringen.
Even Godager, manufacturier en een puik amateurschaatser, reed in 1890 tijdens de Wereldkampioenschappen in Amsterdam al op model Hagen - ‘doch eenigszins hooger aan den hak’ - die 40 cm lang waren en vervaardigd in zijn woonplaats Hamar.3
Behalve aan plaatselijke grootheden, leverde Flagstad schaatsen aan vrijwel alle beroemde namen uit die tijd, zoals onder andere de Hollanders Jaap Eden4 en Maarten Kingma. Er kwam gaandeweg zo’n overvloed aan bestellingen binnen dat er zowel ‘s zomers als ‘s winters vrijwel uitsluitend schaatsen werden gefabriceerd in de smederij, waar het maken van geweren helemaal had afgedaan.
Flagstad had zijn grootste klantenkring in Holland en Engeland, maar ook de vraag uit Zweden en Rusland was groot. Daarnaast ging een niet onbeduidend aantal schaatsen naar Canada en de Verenigde Staten.
Voor de opbouw van de schaats (stilverk) gebruikte hij een onbuigzaam (stiv) soort staalplaat uit Zweden, dat in de werkplaats werd vertind. De duurdere soorten werden echter uit onvertinde platen staal gemaakt en vernikkeld nadat ze af waren.
Voor de ijzers gebruikte hij Engels of Zweeds messenstaal. Het materiaal onderging verschillende verhittings- en hardingsprocessen, voordat het uiteindelijk een zogenaamde ‘gebreksharding’ (bristhærdning) kreeg, waarbij 30 % van de ijzers als onbruikbaar afvielen. Daarna volgden het rechten, slijpen en polijsten.
De kneep van Flagstads fabricagemethode bestond ongetwijfeld in grote mate uit het gebruik van uitgelezen materiaal en een omzichtig arbeidsproces. Daar komt nog bij dat hij maatwerk leverde, dat wil zeggen dat de schaats met uiterste zorgvuldigheid naar de vorm van de voetzool werd gebouwd en als daar aanleiding toe was, werd er ook rekening gehouden met andere factoren, zoals lengte en gewicht.
Kenmerkend voor Flagstads model was het grote aantal klinknagels waarmee het ijzer werd vastgezet. Dat was nodig met het oog op de grote spanning in de stijve stalen buis.
Alle schaatsen van Flagstad werden zowel op de potten als op de schenkels gestempeld met: O.M. FLAGSTAD / HAMAR.5
Het paar originele Flagstad-noren in het Hedemarks Museet in Hamar stond model voor het hologram ‘The Flagstad Skøyta’ van professor-kunstenaar Olav Skipnes.6
Bij zijn dood in 1901 heeft O.M. Flagstad niet alleen schaatsen nagelaten. Zijn kleindochter Kirsten schopte het met haar stembanden nog verder dan haar opa met zijn handen en werd beroemd als operazangeres. Er is in Hamar een museum aan haar gewijd.7
Hedemark, Zweed, schaatsenmaker bij Larsens Våbenforretning in Noorwegen (circa 1895)
In de jaren negentig van de 19e eeuw was de Zweed Hedemark verantwoordelijk voor de fabricage van uit een stuk gesmede kunstschaatsen van Larsens Våbenforretning. Hij werkte dus niet als zelfstandig schaatsenmaker. Hedemark noemde zich kunstsmid - met een knipoog naar zijn product? - en was iemand die zijn vak buitengewoon goed verstond. Hij maakte onder andere twee paar schaatsen voor Martinus Lørdal, die toen inmiddels de beste kunstrijder van Kristiania was.7
Schaatsenmaker Fiskars, Pohja, Finland - 2 (1880-1910)
Het Finse bedrijf Fiskars heeft zich in een later stadium ook aan de fabricage van hoge noren gewaagd.
Deze raceschaatsen vallen op door hun brede potten en puntige neus. De schenkel is met 12 klinknagels in de buis bevestigd. Mogelijke datering: circa 1890-1910?
P. Bryne – Stavanger, Noorwegen (ca. 1890?)
De maker van de messingbronzen promenadeschaatsen met open schenkel en voetblad uit het schaatsmuseum in Oslo gebruikte het stempel ‘P. Bryne Stavanger’. Het wordt gerekend tot de experimentele modellen uit die tijd.1
Pedersen – Drammen, Noorwegen (ca. 1890)
‘Lokomotivformand’ Pedersen uit Drammen was vermoedelijk een gelegenheidsschaatsenmaker. Tegen 1890 heeft hij een paar bronzen renschaatsen uit klokkenmetaal vervaardigd. Deze schoenschaatsen bevinden zich nu in de collectie van het schaatsmuseum in Oslo.
Ill. Festskrift 347.37
Harald Hagen was dus niet de enige die experimenteerde met bronzen renschaatsen.
Fossum, Kristiania, Noorwegen (ca. 1890)
Instrumentmaker Fossum begon aan het eind van de jaren 1880 met het maken van Noorse schaatsen. Zijn model moet een zekere reputatie hebben gehad.
A.E. Volla uit Hadeland – zelf een verdienstelijk schaatser in zijn jonge jaren - schreef later dat de nieuwe tijd met de nieuwe ijzers pas in 1888 het Randsfjord bereikte: ‘Fossumskøiterne kom’.1
In november 1890 leverde het bedrijf een paar raceschaatsen aan Joe Donoghue uit de Verenigde Staten, die al vroeg in het seizoen in Noorwegen was om zich voor te bereiden op de grote wedstrijden. Enkele weken later zou hij in Amsterdam de eerste officieuze wereldtitel veroveren op zijn nieuwe schaatsen, waarvan de ijzers 1,58 mm dik waren.2
Iver Elset, Solør, Våler, Hedemarken, Noorwegen (circa 1890)
Aan zijn product te zien was Iver Elset uit de omgeving van Våler, ten oosten van Hamar, een gelegenheidsschaatsenmaker die zijn vak verstond.
Qua model lijkt het een kunstschaats, maar het loopvlak van de schenkel heeft zo weinig ronding, dat ik betwijfel of hij is gebruikt om figuren mee te rijden. Elset besteedde veel aandacht aan de afwerking: riemhaken onder voetplaat, pinnetjes, hartvormen en stippelgravuurpatronen bovenop.
Rob. Schillström, instrumentmaker – Göteborg (ca. 1890-???)
Chirurgisk Instrumentmakare (maker van chirurgische instrumenten) R. Schillström adverteert al in 1872 als vervaardiger van onder andere gepatenteerde schaatsen. Hij was toen gevestigd op Trädgårdsgatan 3 in Gothenburg.1
Om welke patentschaatsen het ging is niet duidelijk.
In 1885 en 1886 verkreeg Robert Ludwig Schillström zelf patent op respectievelijk een 'hörtelefon' en een 'mikrofon'.2
In januari 1892 adverteert Schillström in Tidning för Idrott met schaatsen. Uit de tekst ‘… het in Gothenburg welbekende fabrikaat’ kunnen we opmaken dat de de schaatsen van firma in Gothenburg enige bekendheid hadden en dat Schillström nu zijn markt wilde uitbreiden.
Vermoedelijk gaat het om één algemeen model dat geschikt was voor zowel kunst- als hardrijden. Westerberg had de alleenverkoop voor Stockholm.
Het meest opmerkelijk is de slotregel: ‘Ze (de schaatsen; nm) kunnen het volgend jaar met gesloten beurs worden geruild.’1
De wereld werd snel kleiner voor Schillström. Het jaar daarop al was de instrumentmaker aanwezig op de Chicago Exhibition in de Verenigde Staten met drie paar kunst- en drie paar raceschaatsen. Tidning för Idrott schreef: ‘Het product is uitstekend in zijn soort en er is veel zorg besteed aan de schenkels. De schaatsen zijn overigens niet licht en dat is met name wat betreft de raceschaatsen juist van groot belang.'2
De schaats uit het Anno Glomsdalmuseet is waarschijnlijk uit de periode 1890-1900.
Wordt vervolgd.
C.W. Dahlgren, Eskilstuna, Zweden (ca. 1891-1915)
Het bedrijf, dat in 1870 werd opgericht, stond aanvankelijk bekend als C.W. (Carl Walfried) Dahlgrens werkplaats voor bouwsmeedwaren.
In 1877 werd er in Bernhard Beskows Eskilstunakalender o.a. geadverteerd met ‘kakelugnssmide’ (fornuiskachelsmeedwerk) en vensterbeslag. De werkplaats, waar in die tijd al zo’n 35 arbeiders werkten, groeide snel uit tot een volwaardige fabriek en werd door Beskow aangemerkt als één van de industriële bezienswaardigheiden voor bezoekers aan Eskilstuna.1
In 1891 verkreeg Carl Walfrid Dahlgren patent (no. 3353) op een bevestigingswijze van de voetplaten op de schenkels van schaatsen.2
Holle, bolvormige potjes vielen met hun gleuf over de schenkel en gaven er zo extra stevigheid aan, terwijl het gewicht gering bleef.
Als we afgaan op de nummering van Dahlgrens modellen is het bedrijf toen pas begonnen met de fabricage van schaatsen. Schaats no. 1 werd namelijk volgens bovengenoemd patent vervaardigd.
Of Dahlgren in een eerder stadium al hout-ijzeren modellen heeft gemaakt is niet zeker. De schaats met de in viltschrift geschreven naam C.W. Dahlgren biedt daarvoor onvoldoende houvast.
Op het omslag van de prachtige Illustrerad Katalog die de firma in 1893 uitgaf, duidt de omvang van de fabriekspanden op een bedrijf dat de kinderschoenen inmiddels was ontgroeid. De rookpluimen boven de schoorsteen onthullen dat er gebruik werd gemaakt van een of meerdere stoommachines. Het fabrieksmerk - een gekroonde E door een geopende schaar - werd voor zover bekend niet gebruikt op schaatsen. Op de achtergrond van het ijsgezichtje zijn van links naar rechts de slijp- en geweerfabriek van Eskilstuna zichtbaar.
De onderste medailles op de omslag van de catalogus verraden Dahlgrens deelname aan de Sport-, Visserij- en Paardententoonstelling in Scheveningen (1892). Het is mij niet bekend voor welk artikel hen een prijs werd toegekend.
In de catalogus was er tussen alle dolken, messen, scharen, zeisen en andere metaalwaren voor schaatsen slechts een vrij bescheiden rol weggelegd.Toch bestond het assortiment toen inmiddels al uit acht modellen, allemaal geheel metalen schaatsen. Ook de modellen 2, 6, 6B en 7 uit de catalogus van 1893 waren met het eigen patent uitgerust.
No. 1 | |
---|---|
Type: | Kunstschaats, model Jackson Haines |
Omschrijving: | C.W. Dahlgrens patent; dit model is erg licht en comfortabel; het leent zich daarom bijzonder goed voor dames. Gehard. |
In 1894 verscheen no. 1a, een variant op het eigen patentmodel no. 1, met geklonken in plaats van vastgeschroefde hak- en voetplaten.
No. 2 | |
---|---|
Type: | Kunstschaats, model Jackson Haines |
Omschrijving: | C.W. Dahlgrens patent; is ook zeer licht en geschikt voor beginners en kinderen. Ongehard. |
De modellen 3 tot en met 5 zijn allemaal uitgerust volgens het patent (no. 3889 d.d. 18 februari 1892) van Oscar Wollert. Schaatsen met Wollerts patent werden tentoongesteld op de wereldtentoonstelling van 1893 in Chicago. Vermoedelijk heeft de firma kort daarvoor de rechten op het patent verworven en de modellen in productie genomen.
Daarmee deelde Dahlgren ongetwijfeld een gevoelige tik uit aan concurrent B. & O. Libergs, waar Wollert eerder aan was verbonden.
De bevestigingswijze van Wollert werd op een aparte pagina van de Illustrerad Katalog nader toegelicht.
No. 3 | |
---|---|
Type: | Kunstschaats met spitse punt en sterke ronding |
Omschrijving: | O. Wollerts patent; slechts de zijhaken en de riem aan de achterzijde houden de schaats absoluut vast. Ongehard. |
No. 4 | |
---|---|
Type: |
Kunstschaats, model met spitse punt (vergelijkbaar met model Grenander) |
Omschrijving: | O. Wollerts patentkunstschaats; wordt bevestigd als no. 3. Gehard. |
Model no. 4, de patentschaats van Oscar Wollert, werd volgens de catalogus vervaardig met een spitse punt.
Een paar schaatsen van dit model in de collectie van Eskilstuna Stadmuseum (EM 30684) is echter uitgerust met kartels in de punt. Ik ben er van overtuigd dat dit een latere aanpassing betreft door de gebruiker. Voor zover bekend waren schaatsen met een gekartelde spits (raked toe of toe picks) voor 1900 nog niet in omloop.
No. 5 | |
---|---|
Type: |
Kunstschaats, model met spitse punt (vergelijkbaar met model Grenander) |
Omschrijving: | O. Wollerts patentkunstschaats; extra fijn, holgeslepen aan de zijkanten en taps aflopend aan de uiteinden. Komen in twee soorten: geheel en half vernikkeld. Gehard. |
In 1894 verscheen no. 5F, gelijk aan no. 5, maar nu geheel vernikkeld.
No. 6 | |
---|---|
Type: |
Kunstschaats, model met spitse punt (vergelijkbaar met model Grenander) |
Omschrijving: | C.W. Dahlgrens patent; kunstrijschaats; extra holgeslepen en geleidelijk aan taps aflopend aan de uiteinden. Gehard. |
Model 6B heeft qua vorm veel weg van Liberg no. 57 en kan als promenadeschaats worden bestempeld. Ook hier zijn de schenkels weer dunner aan de uiteinden.
No. 6B | |
---|---|
Type: | promenadeschaats, model ronde boeg |
Omschrijving: | Amateur. C.W. Dahlgrens patent. Deze zijn bedoeld voor zowel dames als heren, niet-kunstrijders, en lenen zich bijzonder goed voor personen die minder bedreven zijn in het schaatsen. Gehard. |
Bij de in 1894 toegevoegde kunstschaatsen no. 6A, is niet helemaal duidelijk in welke zin ze afwijken van de oude no. 6. Mogelijk waren ze niet holgeslepen.
No. 7 | |
---|---|
Type: | Toerschaats |
Omschrijving: | C.W. Dahlgrens patent. Toerschaats. Gehard. |
Model no. 7 werd later ook geleverd in een constructie volgens O. Wollerts patent no. 3889.
Uitgerust met welk patent dan ook, model no. 7 doet denken aan de ‘Balcken’ en lijkt een kruising tussen Libergs no. 64 en 64A.
No. 8 | |
---|---|
Type: | Noor met potten en buis. Model Axel Paulsen |
Omschrijving: | Raceschaats, Noors model; voor het hardrijden, om vast te schroeven. Gehard. |
Kort daarna verscheen een eenvoudige prijscourant zonder illustraties, waarin bij de ‘Skridskor’ een aantal aanpassingen zijn doorgevoerd, die hierboven al zijn opgenomen onder de nummers 1a, 5F en 6a.3
Halverwege de jaren negentig verschijnt er opnieuw een vergelijkbare prijscourant zonder illustraties. Onder het kopje ‘Skridskor’ is no. 9 wel opgenomen, maar niet omschreven. No. 10 is kennelijk gelijk aan no. 8, het Noorse model raceschaatsen, maar in dit geval met schroeven.
In 1900 was de omzet van C.W. Dahlgrens Fabriksaktiebolags fabriek voor bouwsmeedwerk, scharen, schaatsen, etc. 463.667 kronen, grofweg een derde van de omzet van Eskilstuna Jernmanufaktur.4
Vlak na de eeuwwisseling verkrijgt ene C.G.E. Dahlgren tot twee keer toe patent op uitvindingen die de bevestiging van de schoenhak aan de schaats betreffen. Omdat bij het tweede patent vermeld staat dat de uitvinder C.W. Dahlgren is, neem ik aan dat het hier om een familielid gaat of in ieder geval een Dahlgren die aan de firma verbonden was.
Na 1902 zijn bijzonderheden over de schaatsfabricage van de firma Dahlgren spaarzaam. In de geïllustreerde prijscourant van 1906 zijn schaatsen wel opgenomen, maar de inhoud ervan is mij niet bekend.
Het moet vervolgens vrij snel bergafwaarts zijn gegaan met het bedrijf, dat in 1915 failliet wordt verklaard. De Eskilstuna Jernmanufaktur neemt de stansen en gereedschap over, alsmede de fabricage van scheermessen, scharen en tafelmessen.
Over schaatsen wordt niet gerept5 , maar het zal wel geen toeval zijn dat we no. 3, Wollerts’ patent, in 1922 terugvinden in de catalogus van B. & O. Libergs Fabriks Aktiebolag, dat het jaar ervoor op zijn beurt ook al door de Jernmanufaktur was overgenomen.
Floda Skridskofabrik, Floda, Göteborg (ca. 1891–1920?)
De Floda Skridskofabrik van Ragnar Melin nam rond 1891 de ‘Universalskridsko’ van Richard Krause in productie.
Floda ligt ongeveer 25 km ten noordoosten van Gothenburg.
Elliots smideverkstad, Stockholm, Zweden (ca. 1892)
Elliot maakte in 1892 raceschaatsen voor Idrottsmagasinet, de sportwinkel van Helmer Langborg in Stockholm, die toen pas was geopend.
Volgens Tidning för Idrott waren ze gelijkwaardig aan de beste Noorse of andere Zweedse fabrikaten en overtroffen ze alle andere raceschaatsen vanwege hun geringe gewicht, hun sterkte en elegantie.1
In de catalogus van Langborg uit 1912 wordt Elliot niet meer genoemd.
Nils Bjørklund – Jevnaker (?), Hadeland, Noorwegen (ca. 1892)
Al vrij snel nadat het Hadeland kennis had gemaakt met de schaatsen van Fossum begon de plaatselijke ‘skøitesmed’ (schaatsensmid) Nils Bjørklund zelf noren te maken.
Alfred Næss, meervoudig wereldrecordhouder op de sprint, won er in 1895 het Europees Kampioenschap in Boedapest mee.
Volgens A.E. Volla, die op hetzelfde merk schaatsen in 1892 derde werd op het Noors kampioenschap over 1 mijl, kon Bjørklund de vergelijking met elke schaatsenmaker waar ook ter wereld doorstaan.1
Verzamelaar Teun Wanink uit Schagerbrug, Nederland bezit een paar noren met houten voetstapels, die zijn gemaakt door N.A. Bjørklund. Ze zouden rond 1892 zijn gebruikt door Alfred Næss.2
In tegenstelling tot de Rodenhuis-Kingmaschaats en de Combinoor, twee Nederlandse modellen die de buisschaats en de houten voetstapel combineren, zijn de schaatsen van Bjørklund voorzien van potjes en een voetsteuntje.
Zacharias Eriksen – Kristiania / Groningen / Kristiania (ca. 1892–1905?)
Zacharias Eriksen genoot een geweldige reputatie als maker van Noorse schaatsen en voorzag praktisch alle buitenlandse schaatscoryfeeën van goed materiaal. Jaap Eden zou in 1893 de eerste zijn geweest1, alhoewel dit wordt tegengesproken door andere bronnen (Flagstad noot 4).
Uit een Nederlands krantenartikel valt op te maken dat Zacharias Eriksen aanvankelijk als schaatsenmaker werkzaam was in de fabriek van L.H. Hagen & Co.:
‘Onder de Noorsche schaatsen zijn die uit de fabriek van Hagen wel de meest gewilde, dank zij de medewerking van Zacharias Ericksen (sic, nm), een van de bekwaamste schaatsenmakers. Het plaatsen van den schoen, het slijpen en stellen der ijzers kan door niemand beter gedaan worden dan door de genoemde Ericksen (sic, nm), die daarvoor als ’t ware een geheim bezit.’2
In 1896 werd Eriksen bij Hagen weggekocht door de Multiplex Schaats and Manufacturing Company Limited in Groningen, Nederland. In maar liefst vier talen kondigt deze fabriek aan dat zij nu in staat zijn ...
‘... de beste Noorsche Schaatsen te fabriceeren. Wij zijn er namelijk in geslaagd ons van de hulp te verzekeren van den heer Zacharias Eriksen, den beroemden Noorschen schaatsenmaker, welke eertijds te Christiania woonachtig, nu door zijne verbintenis aan onze fabriek, zich thans met zijn gezin hier te Groningen heeft gevestigd. Deze aanwinst is eene niet geringe, daar nu metterdaad … de meest beroemde Noorsche hardrijdersschaats in haar fijnsten vorm door ons kan worden geleverd.’3
Heel lang heeft dit internationale samenwerkingsverband niet geduurd. Eriksen ging vermoedelijk terug naar Christiania, nadat de fabriek aan het Winschoterdiep in Groningen op 28 april 1898 geheel uit was gebrand.
Bij zijn terugkomst werd Eriksen opnieuw aangetrokken door L.H. Hagen & Co., nu als fabrieksleider. Een jaar of vijf later is hij in Kristiania voor zichzelf begonnen.4
Vermoedelijk is het paar noren uit de collectie van Nico Pieterman, Nederland gemaakt tussen 1898 en 1903. De schaatsen dragen namelijk niet alleen het stempel van L. H. Hagen, maar ook dat van Zacharias Eriksen.
Het Dalane Folkemuseum in Egersund, Noorwegen bezit een paar noren (inventarisnummer DF-09566) met het stempel "ZE a/s", vermoedelijk de signatuur van Zacharias Eriksen. Ze zijn vermoedelijk uit de periode na 1903, toen Eriksen voor zichzelf was begonnen.
In een advertentie in het Norsk Sportsblad van 4 maart 1903 beveelt Olaus Nilsen van de ‘Fram’ fietsfabriek zich aan als ‘alleenverkoper voor Drammen en omgeving van de heer Z. Eriksen’s wijdvermaarde raceschaatsen’.
In 1905 kende de jury van de wereldtentoonstelling in Luik hem de gouden medaille toe voor zijn schaatsfabrikaten.
Zelfs in 1920, toen Zacharias Eriksen inmiddels al was overleden, werd er door de sportzaak A. Gresvig in Kristiania nog altijd met diens race- én hockeyschaatsen (!) geadverteerd.5
Johan P. Lefstad – cykle- og skøitefabrik – Trondheim (1892–1937?)
In de werkplaats van zijn vader, die zijn boerderij in het plaatsje Skaun had opgegeven om zich als smid en wagenmaker in Trondheim te vestigen, had de jonge Johan Peter Lefstad (geb. 1870) het gereedschap en de materialen voor het uitzoeken Hij maakte er onder andere bromtollen en zijn eigen schaatsen mee. Ook was hij al vroeg geïnteresseerd in fietsen, waarvan hij er rond 1890 zo’n drie tot vier importeerde uit Oostenrijk.
In maart 1892 stond de getalenteerde Lefstad zelfs afgebeeld op de voorpagina van Norsk Idrætsblad. Niet zozeer omdat hij een week eerder het officieuze kampioenschap kunstrijden van Noorwegen had gewonnen, maar vooral omdat het blad in hem iemand zag die het Noorse kunstschaatsen internationaal aanzien kon bezorgen bij de amateurs.1
Hoewel Lefstad in de daaropvolgende jaren nog zesmaal kampioen van Noorwegen zou worden, zou hij het niet verder brengen dan zilver en brons bij internationale kampioenschappen. In 1904 won hij in zijn woonplaats voor de laatste keer de Noorse titel en zette hij een punt achter zijn actieve carrière. Hij is naderhand nog korte tijd voorzitter van Trondhjems Skøiteklub geweest.2
Na zijn eerste nationale succes bij het kunstrijden richtte hij in 1892 een eigen bedrijf op onder de naam ‘Johan Lefstad’ en begon hij met de productie van fietsen en schaatsen. Zijn fietsen droegen de merknaam ‘Nidaros’ (de oude naam voor Trondheim) en werden geleidelijk aan populair vanwege hun goede kwaliteit.
In 1897 ontving Lefstad een zilveren medaille als schaatsenmaker bij de Allmänna Konst- och Industriutstälningen Stockholm voor zeer goede schaatsen.
Wordt vervolgd. (link)
Wederverkopers 1880-1900
Circa 1880 werd sport een steeds belangrijker bijzaak in de samenleving. Een gevolg daarvan was dat sommige winkels sportartikelen in hun assortiment opnamen. Na enige tijd kwamen er gespecialiseerde winkels voor sportartikelen. In het hoge noorden met zijn lange winters maakten schaatsen, ski's en sleden uiteraard steevast deel uit van het assortiment.
Julius Slöör, Stockholm, Zweden (1858-1969)
De järnhandel (ijzerwarenzaak) Julius Slöör werd opgericht in 1858 en was gevestigd op Järntorgsgatan 40 in Stockholm. Bij de grondlegger hield de bemoeienis met schaatsen vermoedelijk op bij de verkoop van het artikel.
In die jaren reisden meestersmeden uit Eskilstuna soms zelf naar Stockholm om hun smeedwaren te verkopen. Een van de meest gewilde ontmoetingsplaatsen was de winkel van Julius Slöör in Gamla stan (de oude binnenstad van Stockholm). Daar ontmoetten ze boeren en schippers, waar ze zaken mee deden, vaak in de vorm van ruilhandel. Transacties werden soms bezegeld met een neut uit een vat in de gewelfde kelder onder de winkel.1
Julius' opvolgers, zijn oudere broer Rudolf en jongere broer Filip, die vanaf 1894 de leiding had over het gehele bedrijf, hadden meer affiniteit met schaatsen.
We hebben al gezien hoe het bedrijf in 1893 het patent verkreeg op twee schaatsbevestigingen van uitvinder Ljungström.
Ook in Duitsland werd op één van deze verbindingen patent aangevraagd.1
Rond dezelfde tijd verkrijgt de firma het alleenrecht op de verkoop van o.a. zeisen, bijlen, ijsbijlen en (traditionele houten?) schaatsen van de ‘Wira smidesförening’, een situatie die tot ca. 1925 heeft bestaan.2
Daarna is Slöör of ‘Järnslöör’, zoals het bedrijf zich inmiddels noemde, weer teruggevallen op de normale verkoop van schaatsen en andere sportartikelen.
In 1969 werd de voormalige firma van Julius Slöör opgekocht door Järnaffär AB.3
Eskilstuna-Magasinet, Stockholm, Zweden (circa 1890)
Deze winkelketen adverteert in 1889 met schaatsen die naar eigen ontwerp kunnen worden besteld!
Ik heb niet kunnen achterhalen welke fabriek of smid deze vergaande belofte moest waarmaken.1
Helmer Langborg & Co. / Idrottsmagasinet – Stockholm, Zweden (1891–ca. 1971?)
Helmer Langborg, die zelf actief schaatser was en meestal als subtopper in de uitslagen terug was te vinden, was bij de aanvang van het seizoen 1891-92 betrokken bij de introductie van de eerste ‘noren’ van Zweedse bodem. Ze werden vervaardigd in Stockholm en konden – aanvankelijk alleen in de hoofdstad zelf – bij hem worden besteld.1 Het is niet helemaal duidelijk of Langborg de noren aanvankelijk zelf heeft gemaakt of dat klusje uitbesteedde.
Hoewel ze heel wat lichter waren dan de Noorse, hielden de Zweedse ‘noren’ zich goed tijdens de eerste wedstrijden.2 Dit was voor Langborg het signaal om de zaken wat serieuzer aan te pakken. In de loop van 1892 opende hij zijn eigen wintersportwinkeltje, Idrottsmagasinet, op Birger Jarlsgatan 12. Daarnaast nam hij deel aan de sporttentoonstelling in Scheveningen, Nederland, waar hij diverse prijzen won, al is het niet helemaal duidelijk met welke artikelen.3
Langborg liet zijn raceschaatsen maken door Elliots smidesverkstad in Stockholm. De bijbehorende schoenen van canvas of leer konden zowel gevoerd als ongevoerd worden geleverd. Toer- en zeilschaatsen en kunstschaatsen ‘voor het dagelijks gebruik’ kwamen o.a. uit de fabriek van Liberg.4
In de daaropvolgende decennia groeide het winkeltje uit tot een gerenommeerde sportzaak en komen we Langborg regelmatig tegen op internationale beurzen en op de advertentiepagina’s van buitenlandse sportbladen.
Naar aanleiding van de Chicago Exhibition in 1893, waar schaatsen van Langborg tentoongesteld waren, schreef Tidning för Idrott:
'Helmer Langborgs idrottsmagasin in Stockholm neemt aan de tentoonstelling deel met raceschaatsen, zowel losse (zonder schoen) als vaste met schoenen van leer en van canvasdoek. Sinds de herfst van 1891 vervaardigt de heer Langborg deze schaatsen zelf. Het gaat om het bekende Noorse model, dat Axel Paulsen 8 tot 10 jaar geleden heeft uitgevonden.'
…
'De schaats van Langborg kan de concurrentie van de Noorse fabrikaten met succes weerstaan; sinds enkele winters hebben onze voornaamste hardrijders Langborgs fabrikaat gebruikt en hun voordeel daarmee gedaan. Ook in het buitenland, Duitsland, Holland, Finland en Rusland hebben de schaatsen van Langborg een markt gevonden.'5
Helmer Langborgs Idrottsmagasin adverteerde in de handleiding bij de 'Turist- och Sportutställningen’ van 1897 in Stockholm, maar hoorde niet bij de firma’s met een eigen stand.6
Wordt vervolgd in periode 1900-1920 (link)
Even geduld graag
Het overzicht van Scandinavische schaatsenmakers wordt in 2024 vervolgd met de periode 1900-1920.