Sjoukje Dijkstra 80 jaar
Auteur Frits Suer
Dit artikel is eerder gepubliceerd in het blad Amstel Mare van de Vereniging Historisch Amstelveen, Jaargang 32 - nummer 123 - december 2021
Steeds als de naam van Sjoukje Dijkstra valt rijst bij mij de vraag, waarom zij niet meer uit haar sportcarrière heeft kunnen halen. Ik weet het nu. Niet alleen na het lezen van het boek: “Met vallen en opstaan”, in 1980 geschreven door de recent overleden journalist Jan Hof, maar ook na mijn eigen waarnemingen. Ik zag Sjoukje destijds Olympisch kampioen worden bij mijn oom Piet aan de Churchilllaan. Zijn televisie gaf een mooier beeld dan de onze.
Toen ik niet veel later in de sportjournalistiek ging werken, ontmoette ik Sjoukje diverse keren. En daarna ook als medebestuurslid van de door Joan Haanappel opgerichte Joan Haanappel Stichting Kunstrijden Nederland (SKN), een stichting die als doel had, en nog steeds heeft, om jong talent te ondersteunen met voornamelijk door Joan zelf beschikbaar gestelde gelden. Of het nu bij de Sportverkiezing van het jaar was, tijdens wedstrijden of in functies binnen de schaatswereld, Sjoukje bleef (te) bescheiden en (te vaak) op de achtergrond.
Wetende wat kunstschaatsen zoal kost, ben ik gaan zoeken naar een antwoord op de vraag aan het begin van deze column gesteld. Want ik had inmiddels voor mezelf al vastgesteld, dat geen enkele andere sport zoveel inspanning, doorzettingsvermogen en geld vraagt om tot de top door te dringen als kunstschaatsen. Het huren van een ijsbaan voor trainingen is veel duurder dan een voetbalveld of sporthal. Daar komen de kosten voor de begeleiders nog bij: een trainer voor het kunstrijden, iemand voor de choreografie, voor de muziek en voor de conditie.
In Randwijck
Net als ik woonde Sjoukje als kind in Randwijck. Zij op de Amsterdamseweg, het huis met de pilaren schuin tegenover de drogisterij ‘De Groene Hagedis’. Het dichtstbijzijnde water voor Sjoukje was de Emmakade. Zelf kan ze het zich niet meer herinneren, maar mijn vroegere baas bij AVRO’s Sportpanorama, Bob Bremer, woonde als kind aan de Emmakade en vertelde mij wel eens hoe Sjoukje op de Emmakade haar rondjes reed en pirouettes draaide. Nu zegt de 82-jarige Bremer me: “Het staat nog steeds op mijn netvlies, want dat maakte natuurlijk best indruk; zo’n jong meisje zwierend en zwaaiend over het ijs.” Dat deed ze dan hooguit in een verloren uurtje, want het echte trainingswerk gebeurde van het begin af aan in de Apollohal alwaar de clubtrainer Jan Bauer haar talent herkende en waarna de succesvolle trainster Annie Verlee Sjoukje onder haar hoede nam.
Het probleem was dat Sjoukje leefde in een tijd, waarin topsport in ons land nog niet bestond. We hadden andere zorgen, namelijk de wederopbouw na de oorlog. Subsidies voor sport bestonden nog niet. Desondanks werden, dankzij haar doorzettingsvermogen en de onvermoeibare steun van haar vader, de huisarts Lou Dijkstra, alle zo op het oog onoverbrugbare hindernissen overwonnen. Dit staat uitvoerig beschreven in het verhaal van Jos Pronk, die zich in de schaatsgeschiedenis van Amsterdam en omgeving heeft verdiept.
Toen de Apollohal werd gesloten ging Sjoukje maar op de HOKIJ in Den Haag trainen, waar overigens John Haanappel, vader van Joan, voorzitter was van de ijsclub. Vader Dijkstra hield daar in de gaten of zijn dochter wel evenveel faciliteiten kreeg als Joan. Trainster Annie Verlee ging ook naar de HOKIJ, dus Sjoukje leek in goede handen. Verlee organiseerde ’s zomers trainingskampen op de enige baan die dan open bleef, die van Richmond bij Londen. Dijkstra zette zijn relaties bij de KLM in om de kosten te drukken. Dat lukte in zoverre, dat Sjoukje, Joan en hun trainster met vrachtvliegtuigen mee konden, al moesten ze wel – weinig comfortabel – tussen de kisten met aardappelen en groenten zitten. In Richmond leerden zij de internationaal bekende trainer Arnold Gerschwiler kennen.
Retourticket
Gerschwiler accepteerde leerlingen alleen als ze een retourticket hadden. Dan kon hij ze op elk gewenst moment naar huis sturen. Vader Dijkstra regelde in ieder geval de retourtickets. In de winter kon Sjoukje nog op de HOKIJ trainen. Een paar maanden voor de Winterspelen van 1956 in Cortina d’Ampezzo ging het gerucht dat het NOC overwoog om Sjoukje naar de Spelen uit te zenden. Vader Dijkstra vroeg toen de HOKIJ-directie of zijn dochter wat vaker mocht trainen. Dat werd geweigerd want men wilde geen precedent scheppen. Een boze Dijkstra besloot dat zijn dochter dan maar permanent in Richmond moest trainen, wat hij eigenlijk helemaal niet zo erg vond. Hij was dan meteen af van het vele heen en weer rijden tussen Amstelveen en de Haagse HOKIJ en van de in zijn ogen lastige bestuurders.
Maar voor Sjoukje werd het geen gemakkelijke periode. Zij, toen 13 jaar, werd door bemiddeling van Gerschwiler ondergebracht in een smerige koude kamer. Er stond een kacheltje dat alleen op muntjes werkte: één shilling per uur. Daar had Sjoukje geen geld voor en daarom bleef ze maar zo lang mogelijk op de kantoren van de ijsbaan, waar ze de administratie hielp met het vouwen van folders en andere klusjes.
Het eten in het kosthuis was ook bedroevend. De hospita wilde zoveel mogelijk van het kostgeld overhouden en kookte niet veel meer dan wat glazige aardappels met bonen als diner, en ’s morgens was er alleen griesmeel of havermoutpap. Sjoukje sprak er met niemand over. Niet met de keiharde Gerschwiler, want die vond dat kunstrijden de zwaarste sport is en dat ontberingen erbij horen. Ook niet met haar ouders: ”Als ik had verteld hoe we daar leefden, had mijn moeder me meteen teruggehaald.”
Niets cadeau
Sjoukje heeft nooit iets cadeau gekregen. Ook niet toen in 1957 op de HOKIJ niet zij maar Joan Haanappel opnieuw tot Nederlands kampioen werd uitgeroepen, ondanks een door publiek en pers hoger gewaardeerd optreden van Sjoukje. Terwijl de altijd zo rustige moeder Dijkstra een jurylid een draai om zijn oren gaf, feliciteerde Sjoukje Joan en zei alleen maar dat zij de volgende keer zo goed zou rijden dat zelfs de meest partijdige jury niet meer om haar heen zou kunnen. Aldus geschiedde. Maar de vriendschap tussen Joan en Sjoukje leed er niet onder. Joan heeft mij wel eens verteld, dat Sjoukje beter dan zij de emoties buiten de wedstrijd kon houden. En misschien vulden ze elkaar wel aan, de introverte altijd beheerste Sjoukje, tegenover de flapuit Joan. “Met Joan kan je altijd lachen”, vertelde Sjoukje mij eens.
De grote doorbraak kwam toen Sjoukje in 1960 op de Spelen van Squaw Valley zilver won, achter de ongenaakbare Amerikaanse Carol Heiss, maar vóór andere sterren uit Canada, de USA, Japan en andere landen. Een jaar later werd ze wereldkampioen in Praag. Het hoogte-punt beleefde zij op de Spelen van 1964 door het winnen van de gouden medaille. Het ontlokte de tv-verslaggever van dienst, Siebe van der Zee, na haar winnende kür een droog: “Well done Sjoukje.” In die tijd bestonden er nog geen opgewonden verslaggevers. De feiten weergeven, meer niet. En de rijzige Van der Zee werd netjes met U aangesproken.
Lang heeft Sjoukje van haar Olympisch succes niet kunnen genieten. De drama’s die zouden volgen beschrijft Jos Pronk in zijn verhaal. Sjoukje was niet kapot te krijgen. Nu put ze plezier uit het bekijken van jong Nederlands kunstrijtalent en geeft zij haar support aan de stichting van Joan Haanappel, al 70 jaar haar beste vriendin, zoals ze zelf zegt.
Het is moeilijk prestaties in verschillende sporten te vergelijken. Maar in aanmerking genomen de omstandigheden van de jaren ‘50 en ‘60, de ontberingen, de tegenwerking en de tegenslagen maken dat Sjoukje, gezien haar erelijst, zeker de grootste sporter ooit van Amstelveen is, en nationaal gezien, wat iconisch gehalte betreft, op hetzelfde voetstuk moet worden gezet als Fanny Blankers-Koen, Ard Schenk, Inge de Bruijn en Pieter van den Hoogenband.