Maatschappelijke betekenis van de ijsvlet

 

Bloedreizen op Zuiderzee en Waddenzee

Onbereikbaar, of haast onbereikbaar door de strenge vorst. Het is in deze moderne tijd haast niet meer voor te stellen. Toch had, en niet eens zo heel lang geleden, ook een kleine groep Nederlanders er met enige regelmaat mee te maken. Als de Zuiderzee - het vroegere IJsselmeer - en de Waddenzee dichtvroren en de bootdiensten waren gestremd, raakten de Waddeneilanden en vooral het eiland Urk geïsoleerd van de buitenwereld. De ijsvlet was dan het enige verbindingsmiddel tussen de eilanden en de vaste wal. Die ijsvlet was de levensader van de eilandbewoners. 

Wie de Dikke van Dale erbij pakt om te weten te komen wat het woord ‘ijsvlet’ inhoudt, zal tevergeefs zoeken. IJsvakantie, ijsschaaf, ijsmuts, ijspret, ijszaag, ijstocht, ijstoerisme, ijsveld, ijsvermaak, ijszee…, tientallen woorden met ‘ijs’ als voorvoegsel, maar geen ‘ijsvlet’. Wel het woord ‘vlet’ onder de letter V: ‘’vlet = platboomd klein vaartuig, vooral voor vervoer van zand, aarde, bagger en turf’’. Met als toevoeging: ‘’thans meest als motorvlet en ook als reddingsboot’’. Kennelijk, omdat de ijsvlet in 1947 zijn laatste tocht maakte en nu alleen nog maar een museumstuk is, vindt de Dikke van Dale het niet nodig om het woord ijsvlet (ook wel ijsloper of ijsschuit) nog langer op te nemen. Een ijsvlet was een bijzonder vervoermiddel: het kon drijven als een roeiboot en glijden als een slee.

In de notulen van de hervormde kerk in Urk wordt al in 1784 over ijslopers gesproken. ‘’Het heilig avondmaal konde geen voortgang hebben, om de afwezigheid van een gedeelte der lidmaten, en de vreeze die men hadde dat een geheele ijslooper met al ‘t volk zoude zijn vergaan’’, was opgetekend. Wat er uiteindelijk met die ijsvlet is gebeurd, vertelt het verhaal niet. Zeker is in ieder geval dat de ijsvlet of ijsloper in de 18e eeuw in ieder geval al een begrip was en dat tot 3 oktober 1939, de dag dat Urk voortaan over land bereikbaar was, zou blijven.

Over de Waddeneilanden is over vroeger tijd minder bekend, maar op Urk werd al halverwege de 19e eeuw een IJslopersvereniging opgericht. Zodra de postschuit, die tot omstreeks 1860 een maal per week tussen Kampen en Urk heen en weer voer, niet langer kon varen omdat de zee met ijs was bedekt, werd door de IJslopersvereniging de ‘sledeboot’ te voorschijn gehaald, die door dappere mannen over het ijs werd vervoerd. Het waren vaak barre tochten, die later de naam ‘’bloedreizen’’ kregen, omdat het bloed niet zelden bij de stoere kerels in de handen en de laarzen stond. Die IJslopersvereniging kreeg op Urk in 1899 de naam ‘’Hulp en Steun’’. De vereniging beheerde de drie ijsvletten en had tot doel de contacten met de vaste wal te onderhouden, schepen die in het ijs vast kwamen te liggen te hulp te schieten en het uitvoeren van reddingen als daartoe aanleiding was.

Het waren vaak allesbehalve gemakkelijke reizen, die zo’n ijsvlet maakte. De bemanningsleden, met aan het hoofd een heuse schipper, moest niet zelden overnachten op het ijs onder de omgekeerde vlet. Het ging ook lang niet altijd alleen maar over ijs. Vaak zakte de ijsvlet ook door het ijs heen. Zo’n ding woog een ton.

De Urkers onderhielden als de Zuiderzee dichtgevroren lag met de ijsvlet een weekdienst op Schokland, dat een tussenstation vormde tussen Urk en Marken. Daar werden goederen, levensmiddelen, post en passagiers van de Kamper ijsvlet overgenomen.

‘’Bij zware ijsgang was je vaak wel drie dagen onderweg’’, vertelde Reier Post aan de Tagrijn. ‘’Eten ging mee en overnachten deden we op Schokland. In een oude schuur, waar je zo door het dak naar buiten keek. We sliepen in het stro, en het was vaal bitter koud. Je moest zelf voor je uitrusting zorgen. Daar hoorden laarzen bij met speciale sporen. Die waren nodig, want anders ging je onderuit op het ijs.’’

Duurde de overtocht een dag, dan kregen de stoere kerels, die vaak visser waren en uit behoeftige gezinnen kwamen, 5 gulden de man; duurde de tocht langer, dan kregen ze 2,50 extra.

De ijsvlet werd niet alleen ingezet om als levensader te dienen. De ijsloper moest ook menigmaal uitrukken om schepen in nood bij te staan of waaghalzen te redden. Op 25 januari 1917 was Dir. Gen. Jhr. von Geusau, een van de boten van de Eerste Urker Stoomboot Maatschappij die de dagelijkse verbindingen met Kampen, Enkhuizen en Amsterdam onderhield, vastgelopen in het ijs en seinde om hulp. Met Gerrit de Boer aan het roer, een van de befaamdste schippers van de Urker ijsvlet, toog de ijsschuit op weg voor een gevaarlijke, zware tocht. Doodmoe bereikte de ijsvlet de Von Geusau. Er werd op het schip overnacht, waarna de volgende morgen de terugtocht werd aanvaard. Rond drie uur arriveerde schipper De Boer met de geredde passagiers in Urk. Daar werd hij ontvangen door onder andere burgemeester Gravenstein, die de schipper en zijn bemanning roemde voor de geslaagde tocht.

Ruim vijf maanden later werd de ijsvletbemanning voor de heldentocht op 25 en 26 januari onderscheiden met de bronzen reddingsmedaille van de Koninklijke Reddings Maatschappij. De onderscheiding werd opgespeld door Prins Hendrik, die toevallig op de dag dat de bemanning van de ijsvlet in het zonnetje zou worden gezet, met het padvindersschip de ‘Lichtstraal’ de haven van Urk binnenliep. Toen Prins Hendrik hoorde van de onderscheiding, wilde hij de bekwame ijslopers graag zelf toespreken.

Dat ook een postvlet-overtocht niet zonder gevaar was, werd opgetekend door oud-postschipper D.P. Visser in het dagboek van hotel Van der Werff op Schiermonnikoog. Het gebeurde in de winter van 1922. Vanwege het vele ijs op de Wadden en het Friesche Gat lag de veerboot al enige dagen stil en kregen de eilandbewoners dus geen post meer. Op woensdag 8 februari werd getracht met de ijsvlet Oostmahorn te bereiken. Het vroor dat het kraakte. Grote ijsvelden belemmerden de vaart. Maar met volharding trotseerde de bemanning moeite en kou. Na een tocht van tien uur bereikte de ijsvlet Oostmahorn, waar werd overnacht. De volgende morgen was het nog even koud. Toch besloot schipper Visser met zijn mannen terug te gaan. De ijsvlet nam twee extra passagiers mee.

Zo ver men kon zien was alles ijs. Daarbij stond er een sterke ebstroom. Er werd door allen, inclusief de twee passagiers, hard gewerkt. Met riemen en bootshaken werd getracht door de samengedreven ijsschotsen heen te komen. Maar het ijs bleef een veld, waardoor de ijsvlet maar langzaam vorderde richting Schiermonnikoog. Af en toe gingen de mannen het ijs op, om de vlet voort te trekken. Tegen vier uur was men gevorderd tot het Friesche Gat, ter hoogte van Engelsmanplaat. De oostenwind en de stroom werden zo sterk, dat de vlet op het strand werd gezet. Onderling werd scheepsraad gehouden wat te doen. Verdere pogingen ondernemen om Schiermonnikoog te bereiken waren gevaarlijk. Bovendien zou de nacht dan zeker in de open vlet doorgebracht moeten worden. Besloten werd om de boot hoog op het strand te leggen en onderdak te zoeken in het vluchthuisje op Engelsmanplaat. Dit vluchthuisje was daar neergezet door de Noord- en Zuid-Hollandse Reddings Maatschappij en van het ‘’nodige’’ voorzien ten dienste van schipbreukelingen. ’Niet-schipbreukelingen’’ bleken echter het nodige te hebben weggenomen. Gelukkig was er een kachel en brandstof, terwijl sneeuw werd ontdooid om als drinkwater te dienen.

Aan een stok werd een stuk zeildoek bevestigd, dat tevoren in petroleum was gedrenkt. Dat zeildoek werd buiten aangestoken. Met deze flambouw trachtte men de aandacht te trekken van de eilanders. Een tegensein volgde snel. In de westelijke duinen werd een vuur ontstoken. Toen viel de nacht in. Er werd wacht gehouden en uitgezien naar hulp uit zee. Tevergeefs.

‘s Ochtends werd opnieuw scheepsraad gehouden. Besloten werd te voet verder te gaan om te trachten bij Moddergat de vaste wal te bereiken. Om 8 uur ving de reis aan. De post werd meegenomen. De tocht ging over velden beweegbaar ijs, waarbij twee personen door het ijs zakten. ‘s Middags om 4 uur werd Moddergat bereikt. Gastvrije bewoners voorzagen de schipper, de bemanning en de twee passagiers van droge kleren en een warme maaltijd, waarna de groep in een rijtuig naar Oostmahorn werd gebracht. Daar werd overnacht en vernam men dat er een vliegtuig boven de ‘’Plaat’’ was geweest en een sleepboot voor het strand van de ‘’Plaat’’ lag te blazen met het doel de bemanning af te halen. Uiteindelijk is de ijsvletbemanning per spoor naar Delftzijl gegaan om van daaruit over zee buitenom naar Schiermonnikoog te vertrekken. Maar ook die tocht ging niet over rozen. De sleepboot Franzisca bereikte op zondag 12 februari tegen de avond het eiland, maar kon daar wegens de zware ijsgang niet aan land komen. Met een roeiboot werd het laatste stukje afgelegd. Op het eiland werd de bemanning door een grote schare inwoners van Schiermonnikoog ontvangen.

Niet alleen Urk en Schiermonnikoog hadden ijsvletten. Kampen had een ijsvlet. Aan de andere kant van de Zuiderzee Volendam. Een onderlinge verzekering van de vissersvloot behartigde de belangen. De vlet stond in een loods op de dijk, altijd gereed om uit te varen. De ijsvlet van Volendam was een zwaar geklonken ijzer vlet, waar vooral ijs mee stuk werd gemaakt, zodat de schepen in en uit de haven van Volendam konden varen. De ijsvlet van Volendam werd voor het laatst gebruikt op de trouwdag van prinses Juliana en prins Bernhard. Hij reed mee in een (versierde) optocht door het dorp.

In Harderwijk beheerde vissersvereniging Onze Toekomst twee ijsvletten. Ook de voormalige vissersplaats Vollenhove had twee ijsvletten, één van de Christelijke vissersvereniging en één van de Rooms-katholieke. Schiermonnikoog is reeds genoemd. Op Ameland had men echter ook een ijsvlet, dat op dit Waddeneiland ‘’ijsschuitje’’ werd genoemd.

Omdat de KLM in 1929 met postvluchten op Urk en de Waddeneilanden begon, werd de ijsvlet langzaam maar zeker overbodig. In de strenge winter van 1929 namen zelfs  voor het eerst auto’s de taken van de boten en de ijsvlet over. Vooral naar Urk was het een komen en gaan. Op de laatste ijszondag van de winter van 1929 was de haven van Urk een waar auto-parkeerterrein, iets wat de bevolking nog nooit had meegemaakt.

De vlet van Urk heeft het langst dienst gedaan. De laatste tocht werd gemaakt in de winter van 1947. Daarna verhuisde de vlet naar het Zuiderzee museum in Enkhuizen.

Bovenkant van de pagina