1784 De veerreglementen op het IJ en de Zaan
De burgemeesters van Oost- en Westzaandam, toen nog twee aparte gemeenten, kwamen op 11 september 1784 bijeen om een nieuw reglement voor de veerschippers op Amsterdam en terug vast te stellen. Het IJ en de Voorzaan stonden nog in open verbinding met de Zuiderzee en waren dus aan eb en vloed onder hevig.
De veerschippers zorgden voor de enige verbinding tussen de belangrijke molen-industrie in de Zaanstreek, waar zo’n 600 molens in allerlei verschillende bedrijfstakken draaiden.
De kooplieden moesten meerdere keren per week naar Amsterdam om daar hun waren aan de beurs te verkopen of om zelf grondstoffen in te kopen.
De verbinding met de veerschuiten was dus van levensbelang. Elk dorp had zijn eigen schuiten en meestal was het verboden personen uit andere plaatsen mee te nemen. Dit om concurrentie tegen te gaan. In de dorpen waren kloppersdiensten actief. Dit waren lieden, die ’s ochtends vroeg langs de huizen gingen om de kooplieden en andere reizigers te wekken, zodat ze op tijd bij de veerschuit waren.
De veerschippers pachten hun recht van de gemeenten en stonden onder toezicht van een commissaris en een overman, die de dagelijkse gang van zaken in de gaten hielden.
Uiteraard werden in de veerreglementen ook passages opgenomen, die verband hielden met ijsgang in het IJ en de Voorzaan. Het gevaar nam dan toe.
De vergadering van 11 september 1784 was een gevolg van talloze klachten “omtrent het verval van het zelve veer en de duysterheeden, die in voorige Reglementen voorkomen”. Het nieuwe reglement hield rekening met de wensen van de overlieden van het Amsterdamse en andere veeren.
De regels tijdens ijsgang werden als volgt vastgesteld:
Articul XIX
Ingeval een Schipper, in voegen articul XVI vermeld, wordt geordonneerd by stormweer of Ysgang te vaaren, zal zijn schuit met dubbele manschap moeten worden voorzien, zulks hy dan gehouden zal zyn met vier Persoonen te vaaren; sullende het als dan aan den Commissaris en een Overman staan, de twee eerste by der hand zynde Schipper en Knegt daar toe te bepaalen dewelke direct aan die ordre zullen moeten gehoorzamen opde verbeure van drie Guldens.
Articul XX
Dat de Schippers zullen verpligt zyn om te gebruyken en in staat te houden, vier paaren Ysborden, te weeten voor yder zyde twee paaren, om voor de boeg ter weeder zyden van de als dan vaarende drie schuyten te hangen, ten einde de Schuyten niet alleen te conserveeren, maar ook kooplieden en vragtgoederen voor ongelukken en schaden te behoeden, welke vier paaren Ysborden door de weederzydsche Regenten nu, voor eens, zullen worden gegeven.
Op 27 maart 1794 werd dit reglement opnieuw aangepast. In artikel 10 werd geregeld hoe de schippers bij stormweer of ijsgang moeten handelen: "zo de Commissaris zulks nodig oordeelt, met dubbele Manschap moeten varen, zullende de 5de in de beurt volgende Schipper met zijn knechts zich daar toe moeten laten gebruiken."
Hierin werd ook de gang van zaken rond het postverkeer tussen Amsterdam en Zaandam geregeld. Artikel 15 regelde het post-en geldvervoer bij besloten wateren. Dan moest een loper om 9 uur van Amsterdam naar Buiksloot, waar hij moest "wagten na de Loper die te Zaandam ten 9 uuren is afgegaan." Om twee uur vertrok uit beide plaatsen weer een loper, die de post aan elkaar overdroegen.
Op het ijs moest uiterste voorzichtigheid worden betracht. De loper "mag zich niet op het IJs begeven, tenzij het IJe reeds eenigen tijd door Paarden is gebruikt geworden."
De controle op de juiste naleving van de reglementen was streng. In 1837 werd het Reglement voor het Schuitenveer tot Transport van Passagiers tusschen de Steden Amsterdam en Zaandam vastgesteld. Zoals al lange tijd gebruikelijk werden er boetes vastgelegd voor overtredingen van schippers en knechten.
In artikel 10 werd gesteld: “De schippers en hunne knechts zullen de noodige activieteit in hunne posten en betrekkingen betoonen, zich vriendelijk en bescheiden jegens de Passagiers te gedragen, zich niet schuldig maken aan het misbruik van Sterke Dranken; en, zo iemand hunner zich aan eenige dezer misdrijven schulig mogt maken, zal dezelve voor de eerste maal in eene geldboete van Zeven Gulden, en, ingeval van herhaling, met eene provisioneele of geheele ontzetting van zijnen post of betrekking worden gestraft.
Ook zullen zij verpligt zijn, zoodra het donker wordt, uit eigen beweging, en, desnoods op aanvrage van slechts één Passagier, in elke afdeeling hunner Schuit, waar zich Passagiers bevinden, behoorlijk licht te geven, zonder daarvoor eenige vergoeding te mogen vorderen.”
De boete was zeer hoog als men weet, dat de tarief voor het vervoer op 30 cent lag voor alle personen ouder dan tien jaar. Kinderen tot die leeftijd gingen “voor halve vracht” over. Hetzelfde gold voor militairen in uniform. Kinderen jonger dan drie jaar mochten vrij meevaren.
De schippers waren verplicht “stiptelijk op tijd af te varen”. Dit eveneens op straffe van een boete van zeven gulden, tenzij “Storm weder, laag of hog water, ijsgang of andere beletselen, welke ter beoordeling van Kommissarissen, de geregelde afvaart verhinderen.” In dat geval waren ze gevrijwaard van “poenaliteiten”.