1942. De ijstoestand was militair geheim
Een hond zou je er niet doorsturen. Zo slecht was het weer op 23 januari 1942, toen dertien huiverende passagiers achter het Centraal Station in Amsterdam aan boord van de Meppelerboot van rederij Schuurman stapten. Onder hen bevond zich ook de 21-jarige Frederik Kok. Hij kwam uit Drente, woonde met zijn broer in IJmuiden en studeerde aan de Indische Afdeling van de Rijks Tuinbouwschool in Boskoop. De 23ste januari moest hij naar Meppel, omdat hij stage moest lopen bij boer Roel Steenbergen in het Drentse Ansem.
Kok beschikte over een ausweiss, zodat hij niet bang behoefde te zijn opgepakt te worden voor de gevreesde Arbeitseinsatz van de nazi’s. “Elke leerling van de school had zo’n papiertje,” zegt Kok, die later in Hoogeveen ging wonen. “Er waren heel wat jongens die om die reden probeerden op de school te komen. Dan liep je geen gevaar opgepakt te worden.”
Omdat de boot goedkoop was en Frederik zomers ook altijd van deze verbinding tussen Drente en Amsterdam gebruik maakte besloot hij op deze winterse dag ook per schip te reizen.
Maar de trossen waren nog maar nauwelijks losgegoooid of men waande zich in Antarctica. Het IJsselmeer was één ijsvlakte. Het oude schip worstelde zich er moeizaam door. “Eigenlijk had je er niet zo’n erg in, dat het niet zo op schoot,” zegt Kok. “Iedereen vertrouwde op de kapitein en hij had besloten dat er gevaren werd. Dus het was veilig. Zo redeneerde je. We zaten in de halfronde kajuit en babbelden over van alles en nog wat. Naar het dek ging je niet. Dat was te koud.”
Het opspattende water veranderde het schip in een langzaam voortbewegende ijsberg, die uiteindelijk in het Keteldiep niet meer tegen de ijsgang op kon. Er werd besloten het anker uit te gooien en er moest aan boord overnacht worden. Maar in het holst van de nacht begon het ijs te kruien. Het schip werd van zijn anker gerukt en de schotsen sleurden het steeds verder het IJsselmeer op tot de boot uiteindelijk kwam vast te liggen op de ondiepte van het Enkhuizen Zand, waar nu de dijk Enkhuizen – Lelystad overloopt.
Toen het eindelijk licht werd was er geen kustlijn meer te zien. Overal was het schip omringd door een onafzienbare ijsvlakte. Er was geen radio aanboord, zodat er niets anders opzat dan gelaten af te wachten tot er hulp zou opdagen.
Het enige teken van leven die dag was een vliegtuig, dat hoog over vloog. “We stonden te springen en te schreeuwen aan dek, maar we werden niet opgemerkt,” zegt Frederik Kok.
Er was onmiddellijk gebrek aan voedsel, doordat niemand rekening gehouden had met vertraging. Slechts een enkeling had een pakje brood meegenomen. De kapitein loste het probleem op door de lading open te breken. Het schipvervoerde levensmiddelen voor een aantal kruideniers in Meppel.
Pas de derde dag doemden er aan de horizon twee rookpluimen op. Het waren twee sleepboten voorzien van ijsploegen aan de plecht. “Dat was precies op tijd, want er werden al plannen gemaakt om een vlet over het ijs naar de kust te sturen om hulp te halen,” zegt Kok. De twee ijsbrekers slaagden er in het schip naar Urk te brengen. De bemanningen lieten nog wel een waarschuwend woord aan de passagiers over het gedrag van de Urkers. “Het schenen piraten te zijn, die alles pikten wat los en vast zat, maar wij kregen een prima ontvangst,” zegt Kok.
De schipbreukelingen werden per bus over het ijs naar Lemmer gebracht. Vandaar ging Kok met de stoomtram richting Hoogeveen. Het vroor nog steeds 12 graden en het sneeuwde hevig. Bij Gees moest een tram uitgegraven worden.
“Van fietsen was geen sprake meer,” zegt Kok. “Alles was onder de sneeuw verdwenen. Ik haalde mijn tassen van de fiets en moest tot mijn middel door de sneeuw baggeren. Dan bracht ik de tassen een paar honderd meter verder en haalde vervolgens mijn fiets op. Zo kwam ik uiteindelijk bij boer Steenbergen."
Kok schreef een verslag over de barre tocht met de Meppelerboot, maar de censor van de nazi’s verbood plaatsing in de Meppeler Courant: gegevens met betrekking tot het weer en de ijsomstandigheden behoorden tot de militaire geheimen.