1987. Wandelingen op het IJsselmeer
“Als je dood wilt, moet je gaan,” zei Jacques Brakenboer, de rondborstige kastelein van café ’t Swarte Woifke in de haven van Medemblik, tegen de enigszins bekakte Leidse student, die hem in het korte wintertje van 1991 belde met de vraag of er al van Medemblik naar Stavoren gewandeld kon worden.
“’t Is onverantwoord,” voegde Brakenboer er ten overvloede nog aan toe, maar twee dagen later zaten er drie man aan zijn tapkast. Ze droegen gewone gympies en namen nog snel even een biertje voor ze het ijs op stapten en tussen de havenhoofden door de eindeloze vlakte van het IJsselmeer opliepen alsof ze even een ommetje gingen maken in het Vondelpark in Amsterdam.
“Die zie je nooit meer terug,” was het opwekkende commentaar van de caféhouder tegen de vierde student, dat het zeker voor het onzekere had gekozen: bier boven het wankele avontuur op de verraderlijke ijsvloer van het IJsselmeer. Uren zat hij peinzend aan de bar. Zich afvragend hoe het zijn drie vrienden verging, toen plotseling de deur van het café open ging en de drie binnenstrompelden. Hun voeten waren half bevroren en de drie studenten waren totaal verkleumd. Het enige dat ze aanvankelijk nog konden stamelen was: “Het kon niet!”
Brakenboer schudde het wijze hoofd, tapte de glazen nog eens vol en zei tot de studenten: “Dat had ik toch gezegd.”
De kastelein had zich in de loop der jaren zo’n beetje ontwikkeld tot de professor van de IJsselmeer-wandelingen. Acht keer was hij zwemmend van Stavoren naar Medemblik gegaan, toen diep in de jaren zeventig een groep Friezen uit Franeker zijn café binnenkwam. De ijsvloer op de Zuiderzee was tientallen centimeters dik en de heren hadden het er maar op gewaagd. Ze waren van Friesland naar Medemblik gelopen. Als speciale groet aan de café-baas, die zal kenden van zomerse zeiltochten, hadden ze een fles bier van de overkant meegenomen. En ze begonnen Brakenboer een beetje in de maling te nemen.
“Maar ja,” zei Brakenboer, “Wat Friezen kunnen, kunnen wij natuurlijk ook. En zo’n wandeling over het IJsselmeer leek mij ook wel een mooie uitdaging.”
Zo begon de Medemblikker met een paar vrienden aan het eerste avontuur. Er volgden nog tal van oversteken. “Want het bleek een heel aparte ervaring,” zei Brakenboer. “Je wandelt over een oneindige ijsvlakte, waarin de natuur fantastische formaties heeft neergesmeten. Je voelt je alleen op de wereld in een onbegrijpelijke mooi decor. Vooral met heiïg weer, als je de oevers niet meer kunt zien, is het net of je op Nova Zembla zit. Je loopt in het niets. Dat is een extra uitdaging.”
Maar Brakenboer en zijn vrienden gingen nooit onvoorbereid op pad. Er werden altijd inlichtingen ingewonnen bij Rijkswaterstaat. Hoe zit het met de vaargeul? Zijn er open stukken in het ijs? Hoe zit het met de dikte van het ijs?
Op 2 februari 1987 liep Jacques in gezelschap van zeven vrienden de 20,8 kilometer van Stavoren naar Medemblik. Het was zo helder dat vliegenier Rinus Boot met de oude Cor Brakenboer, de vader van Jacques, het gezelschap midden op het ijs gemakkelijk kon vinden. Bij wijze van bijzondere groet wierpen ze met gulle hand marsrepen naar de wandelaars, zodat de lopers zich onder dit ‘bombardement’ verschikt plat op het ijs moesten laten vallen.
Drie weken eerder had Brakenboer ook al een poging gedaan om vanuit Stavoren naar Medemblik te lopen. Zeven vrienden vergezelden hem. “Toen kwamen we er weer eens achter hoe verraderlijk het kan zijn op het ijs, als het zicht niet goed is,” vertelde hij. De lucht zat vol dreigende sneeuwbuien en de bewolking hing laag boven het ijs. De lopers waren aan elkaar verbonden met lange touwen en voorzien van prikstokken, waarmee voortdurend de dikte van het ijs werd gemeten. Een sleetje was volgeladen met proviand, kleren en pakken handdoeken voor het geval iemand door het ijs mocht zakken.
“De wandeling duurt ongeveer vijf uur,” vertelde Brakenboer. Het normale richtpunt, de toren van de kerk in Medemblik, was in nevelen gehuld. Men moest blind varen op het kompas van Gert Jan Zeilemaker, de schipper van de UK 67, die mee wandelde. Direct na het vertrek uit Stavoren moest al een heel stuk omgelopen worden, omdat er een forse scheur in het ijs zat.
Zo raakten ze al snel hun richtingsgevoel kwijt, maar het kompas zou ze veilig terug brengen naar café ’t Swarte Woifke.
“We hadden al uren gelopen en vroegen ons al af waar de kust van Noord-Holland toch bleef,” zei Brakenboer. “Plotseling hoorden we het geluid van auto’s en vaag zagen we in de verte een truck met oplegger over een dijk scheuren."
“De Afsluitdijk,” realiseerden ze zich onmiddellijk. Ze waren totaal verkeerd gelopen. Uit een reconstructie bleek later dat het kompas verkeerd was ingesteld. “Dat leert je weer dat je niet voorzichtig genoeg kunt zijn,” zei Gert Jan Zeilemaker. “Als je de kustlijn niet meer kunt zien, mis je op het ijs elk oriëntatievermogen.”
Ze waren recht op het enorme wak voor de sluis in de dijk bij Den Oever afgelopen. In Medemblik was al alarm geslagen en op vliegveld De Kooij bij Den Helder werd al een reddingshelicopter in gereedheid gebracht. “Maar goed we stonden net op tijd aan de wal, om die nog af te bellen,” zei Jacques Brakenboer. “In elk geval was het maar goed, dat de Afsluitdijk daar lag. Anders hadden we nu nog op het ijs gelopen.”